201307329/1/R3.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
en
de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013, kenmerk RB GM2013.0181, heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kuhn" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en anderen en [belanghebbende] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2014, waar [appellant] en anderen, van wie [gemachtigden], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door P.H.M. Verstraaten en mr. M.P.H. Gofers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door J.M.M. Brugel, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, G.W.A. van Deursen en ir. M. van der Donk, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan de noordoostzijde van Geldrop en heeft tot doel een planologisch kader te bieden voor de uitbreiding van [belanghebbende], een bedrijf dat zich toelegt op het ontwerpen en de productie, samenstelling en distributie van agrarische machines. Het plangebied omvat, naast het huidige bedrijfsperceel, een voormalige tennishal, volkstuinen, een paardenwei en agrarische gronden. Ten westen van het plangebied ligt het overige deel van het bedrijventerrein. Ten zuiden en zuidoosten van het plangebied liggen een groenstrook en woningen, waaronder die van [appellant] en anderen.
4. [appellant] en anderen, die wonen aan de Sporkehout in Geldrop, kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij betogen dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Gemeente Geldrop-Mierlo van 13 december 2010 (hierna: de structuurvisie). [appellant] en anderen wijzen er op dat de uitbreiding zal plaatsvinden op gronden die tot het buitengebied behoren, terwijl in de structuurvisie is vermeld dat de grens tussen "rood" en "groen" vast ligt en het beleid in de structuurvisie voor bestaande bedrijventerreinen en sportterreinen is gericht op beheer en intensivering. Verder staat in de structuurvisie dat de groenstructuren niet mogen worden aangetast. In de plantoelichting staat weliswaar dat de geluidwerende voorzieningen worden beplant en dat de bestaande bomen en de bestaande padenstructuur zullen worden gehandhaafd, maar dit is, evenals de aanleg van de geluidwerende voorzieningen, volgens [appellant] en anderen ten onrechte niet in het plan gewaarborgd.
4.1. In de structuurvisie staat dat het gemeentebestuur in de kernen een ruime beleidsvrijheid heeft als het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen. De raad stelt zich op het standpunt dat met de term "groen" in de structuurvisie het buitengebied is bedoeld. De grens van het plangebied valt volgens hem samen met de grens van het buitengebied, dat ten oosten van het plangebied ligt. Hoewel binnen het plangebied gronden liggen die agrarisch worden gebruikt, liggen deze tussen de bebouwing van het bedrijventerrein en de woningen en bezitten zij niet de voor het buitengebied kenmerkende open structuur, zodat zij daar niet toe gerekend kunnen worden. Mede gelet op de omstandigheid dat de uitbreiding wordt voorzien binnen het in de Verordening ruimte 2012 van Noord-Brabant aangeduide stedelijk gebied is dit naar het oordeel van de Afdeling juist.
Verder is de tennishal volgens de raad aan drie zijden ingebouwd door de bebouwing van het bedrijventerrein en kan in het kader van zuinig ruimtegebruik en optimalisering van de bebouwingsmogelijkheden in dit geval aan de gronden met de tennishal een bedrijfsbestemming worden toegekend. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk.
Voorts staat in de plantoelichting dat door de uitbreidingsplannen van [belanghebbende] een deel van de groenstructuur wordt omgevormd tot bedrijventerrein. Dit deel is nu in gebruik als paardenwei en volkstuinen. De agrarische gronden liggen, zo staat in de plantoelichting, ingeklemd tussen de bebouwing van het bedrijventerrein en de woningen in de wijk Sporkehout, waardoor nauwelijks sprake is van open landschap. De raad stelt zich op het standpunt dat de aantasting die plaatsvindt aanvaardbaar is gelet op de belangen die zijn gemoeid met de realisering van het plan. De raad heeft hiermee naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom in dit geval van het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in de structuurvisie, kon worden afgeweken.
De Afdeling overweegt evenwel dat in de plantoelichting staat dat door het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen die beplant worden en door waar mogelijk het handhaven van de bestaande bomen en de padenstructuur, deze groenstructuur niet onevenredig zal worden aangetast. Mede hiertoe is aan de zuidoostzijde van het plangebied aan een strook van ongeveer 280 m de bestemming "Groen" en de aanduiding "geluidwal" toegekend. Daarop aansluitend is aan een strook van ongeveer 140 m de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidscherm" toegekend. Nu de raad zich, ook gelet op de ten gevolge van het plan optredende geluidbelasting, op het standpunt stelt dat het aanbrengen van deze geluidwerende voorzieningen en het beplanten daarvan in onderlinge samenhang noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de plaatsing en instandhouding van bedoelde geluidscherm en geluidwal en de beplanting daarvan ten onrechte niet als voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen. Voorts heeft de raad ten onrechte nagelaten een voorwaardelijke verplichting op te nemen die ertoe strekt dat de bestaande bomen en de padenstructuur waar mogelijk worden gehandhaafd. Het betoog slaagt.
5. [appellant] en anderen betogen dat een bedrijventerrein met een oppervlakte van ongeveer 12 ha waar milieucategorie 4.1 is toegestaan op een afstand van ongeveer 70 m tot woningen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De in de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) aanbevolen minimale afstand van 200 m wordt ruimschoots onderschreden. Zij betogen voorts dat de raad voor de beoordeling van de gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat ten onrechte is uitgegaan van de concrete uitbreidingsplannen van [belanghebbende] en niet van de maximale mogelijkheden van het plan. De bedrijfsvoering van [belanghebbende] is volgens [appellant] en anderen niet representatief voor de maximale mogelijkheden van het plan. Zij voeren aan dat ook andere bedrijven in categorie 4.1 met SBI-code 27, 28 en 33-2 zich in het plangebied kunnen vestigen, terwijl niet is uitgesloten dat deze een hogere geluidbelasting veroorzaken. Voorts is niet uitgesloten dat meer dan één bedrijf zich in het plangebied vestigt en de raad heeft de cumulatie van de te verwachten geluidhinder van meer dan één bedrijf niet onderzocht. Verder wijzen [appellant] en anderen er op dat het gebruik van het oostelijke deel van het plangebied als parkeerterrein niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek. In hun zienswijze op het deskundigenverslag stellen [appellant] en anderen dat de in het plan toegestane productiegebonden detailhandel niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek, nu uit het plan niet volgt dat het moet gaan om detailhandel die is gebonden aan de mogelijk gemaakte bedrijven in categorie 4.1 met SBI-code 27, 28 en 33-2. Verder voeren zij aan dat het realiseren van het geluidscherm in het plan niet is gewaarborgd.
Voorts is het besluit tot vaststelling van maatwerkvoorschriften voor [belanghebbende] volgens [appellant] en anderen ten onrechte genomen nadat het plan is vastgesteld. De raad heeft volgens hen verder ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat krachtens artikel 2.20 van het Besluit algemene inrichtingen voor milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit milieubeheer) in afwijking van de geluidnormen van artikel 2.17 bij maatwerkvoorschrift hogere waarden worden vastgesteld. [appellant] en anderen wijzen op het in hun opdracht opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek (industrielawaai) [belanghebbende]" van Amitec van 10 september 2013 (hierna: het rapport van Amitec) waarin staat dat reeds bij geringe wijzigingen in de bedrijfsvoering het langtijdgemiddelde geluidniveau wordt overschreden. Wijzingen waarbij ook in de nieuwe montagehal, het magazijn en de nieuwe shippinghal volcontinu wordt gewerkt zijn volgens hen niet ondenkbaar.
Voorts stellen [appellant] en anderen dat uit de planregels niet volgt wat onder bedrijven in categorie 4.1 moet worden verstaan, hetgeen volgens hen leidt tot rechtsonzekerheid.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het plan kon worden uitgegaan van de specifieke bedrijfsvoering en de concrete uitbreidingsplannen van [belanghebbende] De raad stelt dat het plan niet voorziet in de vestiging van een bedrijf, maar in de uitbreiding van een ter plaatse reeds bestaand bedrijf. Voorts gaat het om een bedrijf dat een belangrijke bron van werkgelegenheid vormt voor de gemeente Geldrop-Mierlo, zodat een andere invulling van het plangebied niet aannemelijk is. Volgens de raad volgt uit akoestisch onderzoek dat uitgaande van deze concrete situatie ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er zal volgens de raad dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de uitbreidingsplannen van [belanghebbende] zijn aan te merken als representatief voor de in het plan toegestane bedrijven, die zijn beperkt tot categorie 4.1 met SBI-2008 code 27, 28 en 33-2. Daartoe acht de raad van belang dat het bedrijf zware machines produceert, zoals persers, maaiers, wikkelaars en hakkelaars. Voorts heeft het bedrijf veel personeel in dienst, genereert het veel transportbewegingen met zware voertuigen en veel voertuigbewegingen op het buitenterrein en gebruikt het bedrijf een groot deel van het bouwvlak voor productie en assemblageactiviteiten. Gelet op deze aard van de bedrijfsactiviteiten, acht de raad niet aannemelijk dat andere in het plan toegestane bedrijven een hogere geluidbelasting meebrengen. Volgens de raad is voorts voldoende duidelijk wat wordt bedoeld met categorie 4.1 in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels.
5.2. Aan de gronden in het plangebied is grotendeels de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Verder is aan de gronden binnen dit plandeel buiten het bouwvlak de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
1. bedrijven in categorie 4.1 met de SBI-2008 code 27, 28 en 33-2, met uitzondering van:
a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
b. risicovolle inrichtingen;
2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - parkeren" uitsluitend:
(...)
d. parkeervoorzieningen;
e. opslag voorraad en product.
4. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - geluidscherm" uitsluitend een geluidscherm;
(...)
8. parkeervoorzieningen;
9. opslag en uitstalling.
Ingevolge lid 3.4, onder 3.4.1, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder 1, en bedrijvigheid in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 toestaan zoals opgenomen in de als bijlage opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
1. ter plaatse van de aanduiding "geluidwal" uitsluitend een geluidwal met scherm.
5.3. De Afdeling stelt vast dat de raad in dit geval geen toepassing heeft gegeven aan de VNG-brochure, hetgeen de raad vrij staat. Dit laat onverlet dat de raad dient te onderbouwen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare hinder voor de woningen van [appellant] en anderen. De raad heeft zich niet gebaseerd op de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden maar op het in het kader van het plan verrichte onderzoek naar de gevolgen van de concrete uitbreidingsplannen van [belanghebbende] voor de geluidbelasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het onderzoeksrapport "Akoestisch onderzoek Industrielawaai" van 5 maart 2013, versie 2, van het onderzoeksbureau Tritium, dat is opgesteld in opdracht van [belanghebbende] (hierna: het akoestisch rapport). In het akoestisch rapport staat dat met de concrete uitbreidingsplannen van het bestaande bedrijf van [belanghebbende] kan worden voldaan aan de normen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het standpunt van de raad dat met het voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen kan worden gewaarborgd, is in dit geval niet onredelijk. Voorts zijn de in het akoestisch rapport genoemde voorzieningen om te kunnen voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer als maatwerkvoorschriften voorgeschreven. Over de stelling van [appellant] en anderen dat het plan prematuur is vastgesteld omdat de maatwerkvoorschriften nog niet waren vastgesteld ten tijde van het bestreden besluit overweegt de Afdeling als volgt. De ontwerpmaatwerkvoorschriften zijn voor de vaststelling van het plan ter inzage gelegd en bij besluit van 27 juni 2013, en derhalve twee dagen na de vaststelling van het plan, vastgesteld. Gelet hierop was ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende aannemelijk dat de voorgenomen maatwerkvoorschiften konden worden vastgesteld. Voorts is niet gebleken dat deze niet realistisch zouden zijn. De maatwerkvoorschriften zijn overigens inmiddels onherroepelijk.
De Afdeling overweegt voorts dat de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] kunnen worden aangemerkt als een representatieve invulling van bedrijven in categorie 4.1 met SBI-code 27, 28 en 33-2. Daartoe is van belang dat gelet op artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels de aard van de toegestane bedrijven aanzienlijk is beperkt. Voorts heeft de raad toegelicht dat het bedrijf zware machines produceert, veel personeel in dienst heeft, veel transportbewegingen met zware voertuigen genereert, veel voertuigbewegingen op het buitenterrein genereert en het bedrijf een groot deel van het bouwvlak gebruikt voor productie en assemblageactiviteiten. Door de deskundige van Tritium is ter zitting toegelicht dat de bedrijfsvoering van [belanghebbende] veel geluidbronnen bevat. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor de vrees van [appellant] en anderen dat een ander bedrijf met een hogere geluidbelasting zich in het plangebied zal vestigen. Voorts brengt een redelijke uitleg van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1 en 2, van de planregels met zich dat de productiegebonden detailhandel is gerelateerd aan bedrijven in categorie 4.1 met SBI-code 27, 28 en 33-2, nu dit de enige productiebedrijven zijn die bij recht in het plan zijn toegestaan. Voor de na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels, toegestane bedrijven verwijst de Afdeling naar hetgeen hierna onder 5.4 wordt overwogen. Wat betreft de vrees van [appellant] en anderen dat het college toepassing zal geven aan artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer overweegt de Afdeling dat in het deskundigenverslag staat dat de in het rapport van Amitec genoemde activiteiten waarvoor deze toepassing nodig is, niet representatief zijn voor de bedrijfsvoering van [belanghebbende] Voorts heeft [belanghebbende], zo heeft de raad ter zitting toegelicht, ingestemd met de maatwerkvoorschriften die normen voorschrijven die onder de normen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijven om aan de belangen van omwonenden tegemoet te komen. Gelet hierop en in aanmerking genomen de omstandigheid dat de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] kunnen worden aangemerkt als een representatieve invulling van bedrijven in categorie 4.1 met SBI-code 27, 28 en 33-2, is het naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo in afwijking van de geluidnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij maatwerkvoorschrift hogere waarden zal vaststellen. Reeds hierom faalt dit betoog.
De Afdeling overweegt evenwel dat het plan meer mogelijk maakt dan de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende]. Zo is niet uitgesloten dat meer dan één bedrijf zich in het plangebied vestigt. Gezien het oppervlak van het bedrijventerrein van 12 ha moet dit als een reële invulling van het plan worden beschouwd. De raad heeft niet onderzocht of bij de cumulatie van de geluidbelasting die ten gevolge daarvan te verwachten is, nog steeds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen zal bestaan. Voorts voorziet het plan, zowel ingevolge de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - parkeren" in samenhang met artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 3, van de planregels als ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 8, in het gebruik van het oostelijk deel van het plangebied voor parkeren. Dit gebruik is niet in het akoestisch onderzoek betrokken, hetgeen door de raad ter zitting ook is erkend. Voorts is ter zitting door de raad en [belanghebbende] toegelicht dat niet is beoogd het oostelijke deel van het plangebied als parkeerterrein te gebruiken. Gelet op het voorgaande is het plan voor zover de vestiging van meer dan één bedrijf in het plangebied niet is uitgesloten en voor zover het plan voorziet in het gebruik van het oostelijk deel van het plangebied voor parkeren, vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Over het betoog van [appellant] en anderen dat uit de planregels onvoldoende volgt wat onder bedrijven in categorie 4.1 met SBI-code 27, 28 en 33- 2 moet worden verstaan, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens de raad moet hiervoor worden aangesloten bij de bij het plan behorende staat van bedrijfsactiviteiten, maar dit volgt niet uit artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels. Bovendien is de staat van bedrijfsactiviteiten, anders dan de raad ter zitting heeft gesteld, niet als bijlage gevoegd bij het plan. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat het geluidscherm onvoldoende in het plan is gewaarborgd, verwijst de Afdeling naar hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen.
5.4. Over de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels overweegt de Afdeling als volgt. Niet is uitgesloten dat bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 tot meer milieuhinder kunnen leiden dan de bedrijven die ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels bij recht zijn toegestaan. Met het opnemen van de afwijkingsbevoegdheid zoals weergegeven onder 5.2 is de vestiging van deze bedrijven mogelijk en moet dit in beginsel planologisch aanvaardbaar worden geacht. Dit brengt met zich dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan moet hebben afgewogen of de situatie die kan ontstaan door toepassing van deze bevoegdheid planologisch aanvaardbaar is, mede gelet op de op dit punt geldende sectorale wetgeving. De raad heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat indien zich in het plangebied bedrijven vestigen in de milieucategorieën 3.1 en 3.2, al dan niet in combinatie met de in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 2, toegestane productiegebonden detailhandel, het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen nog aanvaardbaar zal zijn. Het betoog slaagt.
6. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen en vrezen dientengevolge parkeer- en verkeersoverlast te zullen ondervinden. Volgens hen is de raad, ook wat dit aspect betreft, voor de gevolgen van het plan ten onrechte uitgegaan van de concrete uitbreidingsplannen van [belanghebbende] en niet van de maximale mogelijkheden van het plan. [appellant] en anderen stellen dat niet wordt voldaan aan de "ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het CROW (hierna: ASVV 2004). Volgens de ASVV 2004 zijn voor het oppervlak aan bebouwing waarin het plan voorziet 825 parkeerplaatsen benodigd.
6.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen uit dient te gaan van een representatieve invulling van hetgeen ingevolge het plan planologisch maximaal mogelijk is. Niet in geschil is dat de raad ook wat betreft het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de concrete plannen van [belanghebbende] [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat wat het aspect parkeren betreft [belanghebbende] geen representatieve invulling is van hetgeen ingevolge het plan maximaal mogelijk is. De raad stelt te zijn uitgegaan van de actuele parkeerbehoefte van de bestaande bedrijfsvoering van [belanghebbende] in combinatie met de te verwachten parkeerbehoefte na de uitbreidingsplannen, omdat dat een nauwkeuriger beeld geeft dan het toepassen van algemene CROW-normen. Dit is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Voorts is door [belanghebbende] ter zitting toegelicht dat zonder het oostelijk parkeerterrein nog 700 en daarmee ruim voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om de parkeerbehoefte van [belanghebbende] op te vangen. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerdruk in het plangebied zo hoog zal zijn dat de raad niet heeft kunnen uitgaan van een lager aantal benodigde parkeerplaatsen dan op grond van de CROW-normen nodig zouden zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan voorziet in onvoldoende parkeergelegenheid. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
7. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe:
a. een voorwaardelijke verplichting op te nemen voor de plaatsing en instandhouding van het geluidscherm, de geluidwal en de beplanting daarvan en voor de handhaving van bestaande bomen en de padenstructuur waar mogelijk;
b. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" te verwijderen van het oostelijke deel van het plangebied;
c. te bepalen dat parkeren ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied niet is toegestaan;
d. hetzij artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels zodanig aan te passen dat de vestiging van meer dan één bedrijf in het plangebied niet is toegestaan, hetzij te motiveren dat ook bij de vestiging van meer bedrijven, gelet op de te verwachten geluidcumulatie, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatsen van de woningen kan worden gewaarborgd;
e. aan artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels de zinsnede "zoals opgenomen in de als bijlage opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten" toe te voegen;
f. de staat van bedrijfsactiviteiten als bijlage bij het plan op te nemen;
g. artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels zodanig aan te passen dat is uitgesloten dat bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2, al dan niet in combinatie met productiegebonden detailhandel, tot meer milieuhinder zullen leiden dan de ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels toegestane soorten bedrijven, hetzij inzichtelijk te maken dat indien in het plangebied bedrijven zich vestigen in de categorieën 3.1 en 3.2, het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen nog aanvaardbaar zal zijn.
Bij de voorbereiding van het te nemen besluit hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de gebreken in het besluit van 24 juni 2013, kenmerk RB GM2013.0181, te herstellen door:
a. een voorwaardelijke verplichting op te nemen voor de plaatsing en instandhouding van het geluidscherm, de geluidwal en de beplanting daarvan en voor de handhaving van bestaande bomen en de padenstructuur waar mogelijk;
b. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - parkeren" te verwijderen van het oostelijke deel van het plangebied;
c. te bepalen dat parkeren ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied niet is toegestaan;
d. hetzij artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels zodanig aan te passen dat de vestiging van meer dan één bedrijf in het plangebied niet is toegestaan, hetzij te motiveren dat ook bij de vestiging van meerdere bedrijven, gelet op de te verwachten geluidcumulatie, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatsen van de woningen kan worden gewaarborgd;
e. aan artikel 3, lid 3.1, onder 1, van de planregels de zinsnede "zoals opgenomen in de als bijlage opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten" toe te voegen;
f. de staat van bedrijfsactiviteiten als bijlage bij het plan op te nemen;
g. artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels zodanig aan te passen dat is uitgesloten dat bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2, al dan niet in combinatie met productiegebonden detailhandel, tot meer milieuhinder zullen leiden dan de ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels toegestane soorten bedrijven, hetzij inzichtelijk te maken dat indien in het plangebied bedrijven zich vestigen in de categorieën 3.1 en 3.2, het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen nog aanvaardbaar zal zijn;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het besluit tot wijziging van het plan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
45-653.