201305288/1/R3.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna: [appellante]), gevestigd te [plaats], gemeente Woensdrecht,
en
de raad van de gemeente Woensdrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft de raad de aanvraag van [appellante] tot herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" voor een woning op het perceel [locatie a] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad het door de [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.L. Mieras, en de raad, vertegenwoordigd door ing. K. Kegel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en mr. R.M. Königel, verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, daaronder mede begrepen een besluit omtrent een aanvraag om herziening van een bestemmingsplan, heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellante] heeft een aanvraag tot herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" voor een woning op het perceel [locatie a] gedaan. [belanghebbende] is eigenaar van dit perceel en is tegen de gevraagde herziening voor zijn woning op het perceel.
3. In het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" is aan het perceel [locatie a] de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Ter plaatse van de woning op dat perceel is de detailbestemming "Wonen" met de aanduiding "Vrijstaande woningen" toegekend
Ingevolge artikel 0, onder 0.2, van de planregels geldt, waar een bestemming zoals aangegeven op plankaart 1 (gebiedsbestemmingen) samenvalt met een bestemming zoals aangegeven op plankaart 2 (detailbestemmingen), het bepaalde ten aanzien van de bestemming op plankaart 2 en de daarop betrekking hebbende voorschriften, tenzij anders is bepaald.
Ingevolge artikel 0, onder 0.6, eerste lid, is het verboden de in het plan begrepen gronden en daarop voorkomende opstallen te gebruiken, in gebruik te nemen of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze die strijdig is met de bestemming.
Ingevolge artikel 2, onder 2.4, sub B, aanhef en onder 1, mag de tot "Wonen" (plankaart 2) bestemde grond uitsluitend worden bebouwd ten dienste van de in de doeleindenomschrijving aangegeven bestemming, in dit geval woondoeleinden, met inachtneming van de voorwaarde dat binnen de aanduiding "Vrijstaande woningen" niet meer dan één vrijstaande woning aanwezig mag zijn.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft de raad het bestemmingsplan "Artikel 30-plus-herziening bestemmingsplan Buitengebied 1998" (hierna: de herziening 2005) vastgesteld.
Bij de herziening 2005 zijn onderdelen van de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan uit 1998 gewijzigd. In de herziening is bepaald dat de onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" die niet zijn herzien, onverkort van kracht blijven. Op de plankaart zijn de woning op het perceel [locatie b] en het bedrijf van [appellante] op het perceel [locatie c] door middel van het koppelteken "één (1) bedrijf" met elkaar verbonden. Onder het kopje "Omissies plankaart", als opgenomen op de plankaart, is onder nummer 22 vermeld dat de woning op het perceel [locatie a] een bedrijfswoning is behorend bij het bedrijf op het perceel [locatie c] en dat de plankaart als zodanig is aangepast.
4. [appellante], gevestigd op het perceel [locatie c], heeft de raad bij brief van 14 juli 2011 verzocht om het bestemmingsplan te wijzigen, met dien verstande dat aan de woning op het perceel [locatie a] de aanduiding "bedrijfswoning" wordt toegekend. Zij kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, waarbij haar bezwaarschrift ongegrond is verklaard en de afwijzing van haar aanvraag is gehandhaafd, omdat zij, naar zij stelt, bij toekomstige uitbreiding van haar pluimveebedrijf zal worden belemmerd door de aanduiding "burgerwoning".
5. [appellante] betoogt dat uit de herziening 2005 volgt dat de woning op het perceel [locatie a] moet worden aangeduid als bedrijfswoning bij het bedrijf op het perceel [locatie c]. Zij verwijst in dit verband naar het renvooi bij de plankaart.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de plankaart bij de herziening 2005 volgt dat de woning op het perceel [locatie a] geen deel uitmaakt van het bouwblok op het perceel [locatie c]. De raad stelt voorts dat hetgeen onder het kopje "Omissies plankaart" is vermeld slechts een toelichting op de plankaart is en daarom niet leidend is.
5.2. De Afdeling overweegt dat uit de plankaart bij de herziening 2005 volgt dat de woning op het perceel [locatie b] behoort bij het bouwblok op het perceel [locatie c], nu deze door middel van eerderbedoeld koppelteken met elkaar zijn verbonden. Voorts volgt uit de plankaart dat de woning op het perceel [locatie a] op zichzelf staat. Aan de omstandigheid dat op de plankaart is vermeld dat de woning op het perceel [locatie a] een bedrijfswoning is behorend bij het bedrijf op het perceel [locatie c], kan niet de door [appellante] voorgestane betekenis worden toegekend, nu aan dergelijke in de plankaart opgenomen vermeldingen, die niet zijn verwerkt in de plankaart zelve of in de planvoorschriften, geen zelfstandige betekenis toekomt.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de herziening 2005 niet volgt dat de woning op het perceel [locatie a] moet worden aangemerkt als bedrijfswoning, behorend bij het bedrijf op het perceel [locatie c].
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt dat uit de uitspraken van de Afdeling van 12 maart 2003 in zaak nr. 200205023/1 en van 16 februari 2005 in zaak nr. 200406670/1 volgt dat de woning op het perceel [locatie a] als bedrijfswoning moet worden aangemerkt. In dit verband verwijst zij tevens naar het besluit van 12 oktober 2010 van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht op een aanvraag van [appellante] om een milieuvergunning, waarin voormelde woning als bedrijfswoning wordt aangemerkt.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitspraken en het besluit, waarnaar [appellante] verwijst, betrekking hebben op milieuaspecten en geen gevolgen kunnen hebben voor de planologische situatie ter plaatse. De raad heeft voorts verklaard dat niet [appellante] eigenaar is van het perceel [locatie a], maar [belanghebbende] en dat laatstgenoemde de aanduiding "bedrijfswoning" voor zijn woning ter plaatse onwenselijk acht.
6.2. De door [appellante] genoemde uitspraken van de Afdeling en het besluit van het college betreffen milieuvergunningen voor het pluimveebedrijf van de maatschap. De aanvragen daartoe zijn beoordeeld aan de hand van het juridische kader in de Wet Milieubeheer. In die zaken stond de planologische status van de woning op het perceel [locatie a] niet ter beoordeling. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen dat de aanvragen om de milieuvergunningen zijn gedaan door [appellante] voor haar pluimveebedrijf op het perceel [locatie c] en niet door [belanghebbende], zijnde de eigenaar van het perceel [locatie a], heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat evenvermelde uitspraken en besluit niet kunnen leiden tot wijzigingen in de planologische bestemming en aanduiding van de woning op het perceel [locatie a]. In de omstandigheid dat deze woning in de uitspraken en het besluit, waarnaar [appellante] verwijst, is aangemerkt als een bedrijfswoning, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de woning ook in planologisch opzicht als zodanig te bestemmen.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt dat in het voorontwerp-bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied" uit 2009 de woning op het perceel [locatie a] was aangeduid als burgerwoning. Naar aanleiding van een inspraakreactie van [appellante] hierop heeft het college van burgemeester en wethouders medegedeeld dat in het nieuwe plan aan evenbedoelde woning niet meer de detailbestemming "Wonen" en de aanduiding "Vrijstaande woningen" zal worden toegekend, maar dat de woning als bedrijfswoning zal worden bestemd.
7.1. De raad bevestigt deze gang van zaken, maar stelt dat deze mededeling geen vertaling heeft gevonden in het nieuwe bestemmingsplan.
7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel [locatie a] niet is opgenomen in het bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied", vastgesteld op 17 februari 2011. Hieruit volgt dat op dat perceel nog steeds het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" en de herziening 2005 van toepassing zijn, zodat op de gronden ter plaatse van de woning op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met de detailbestemming "Wonen" en de aanduiding "Vrijstaande woningen" rust.
In hetgeen [appellante] over de inspraakprocedure terzake van het voorontwerp-bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied" heeft aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" te herzien en de woning op het perceel [locatie a] daarin als bedrijfswoning te bestemmen.
Het betoog faalt.
8. [appellante] betoogt dat haar stallen op 40 m van de woning op het perceel [locatie a] liggen, hetgeen, naar zij stelt, negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
8.1. De Afdeling stelt, gelet op de onder 4 genoemde uitspraken en uit hetgeen ter zitting is verhandeld, vast dat de afstand tussen de stallen van [appellante] en evenbedoelde woning 50 m is. Het betoog van [appellante] dat deze stallen negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning op het perceel [locatie a], is gebaseerd op de veronderstelling dat deze afstand ongeveer 40 m is en mist daarom feitelijke grondslag.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
408.