201306598/1/R2 en 201304919/1/R2
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Uddel, gemeente Apeldoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te Uddel, gemeente Apeldoorn,
3. [appellante sub 3], wonend te Amersfoort,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Aardhuisweg 58 Uddel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Agrarische Enclave" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Aardhuisweg 58 Uddel herstelplan" vastgesteld.
De raad heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 11 april 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. G.J. Vooren, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, [appellante sub 3], bijgestaan door mr. H.H. Harberink, en de raad, vertegenwoordigd door T.H. van Essen en A.A.J. Bogmans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Saltos, vertegenwoordigd door ing. R.M. Hoekstra, als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek voor wat betreft het beroep van [appellant sub 2] heropend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant sub 2] een nader stuk ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Voor zover de raad betwist dat [appellant sub 1] als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de vaststelling van het door hem bestreden plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden aan de Aardhuisweg 58 te Uddel omdat hij op een te grote afstand van het plandeel woont, overweegt de Afdeling dat vaststaat dat [appellant sub 1] grond in eigendom heeft in de directe nabijheid van het bestreden plandeel. Gelet op de ruimtelijke ontwikkeling waarin het plan voorziet en de aard van het gebied kan [appellant sub 1], anders dan de raad stelt, als belanghebbende worden aangemerkt bij de vaststelling van het plan.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Beroep [appellant sub 1]
Exploitatieplan
3. [appellant sub 1] betoogt dat de raad een exploitatieplan had moeten vaststellen om te verzekeren dat de kosten van de grondexploitatie van de ontwikkeling waarin het plan voorziet, kunnen worden verhaald.
3.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid kan de gemeenteraad in afwijking van het eerste lid bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig bekendgemaakt bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 8:2, vierde lid, van de Awb wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
3.2. [appellant sub 1] is eigenaar van gronden in het plangebied van het bestemmingsplan "Agrarische Enclave", maar hierop zijn, naar niet in geschil is, geen aangewezen bouwplannen voorzien als bedoeld in artikel 6:12, eerste lid, van de Wro. Daarom bestaat geen aanwijzing dat indien de raad tot het vaststellen van een exploitatieplan zou zijn overgegaan, het perceel van [appellant sub 1] daarin zou zijn opgenomen als uitgeefbare grond die wordt betrokken in het kostenverhaal en de kostenverevening.
3.3. Gelet op het voorgaande zou [appellant sub 1] niet als belanghebbende bij het financiële deel van een exploitatieplan kunnen worden aangemerkt, zodat hij evenmin als belanghebbend kan worden aangemerkt bij het niet vaststellen van het financiële deel van een exploitatieplan. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan.
Perceel Aardhuisweg 58
4. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden aan de Aardhuisweg 58 te Uddel.
5. Met het bij besluit van 11 april 2013 vastgestelde bestemmingsplan is beoogd om op het perceel Aardshuisweg 58 te Uddel, 6 vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen, waaronder een ontsluitingsweg, mogelijk te maken. De bestaande bedrijfswoning wordt gehandhaafd en krijgt een woonfunctie.
De bij besluiten van 13 juni 2013 en 17 oktober 2013 vastgestelde bestemmingsplannen voorzien voor de Aardhuisweg 58 in dezelfde ontwikkeling als het plan van 11 april 2013.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
De Afdeling merkt de besluiten van 13 juni 2013 en 17 oktober 2013 aan als besluiten als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu daarmee het plan van 11 april 2013 respectievelijk 13 juni 2013 is vervangen en daartegen een beroep aanhangig is. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dient het beroep van Dreierink tegen het besluit van 11 april 2013 te worden geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van 13 juni 2013 en 17 oktober 2013.
Het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2013
6. [appellant sub 1] betoogt dat sprake is van willekeur, omdat een verzoek van hem voor de bouw van één woning op zijn gronden aan de overzijde van bedoeld perceel is afgewezen. [appellant sub 1] betoogt dat het plan zich niet verdraagt met het functieveranderingsbeleid omdat de oppervlakte van de te slopen gebouwen slechts 1600 m2 bedraagt en er nieuwbouw van 6 vrijstaande woningen met bijgebouwen en een goothoogte van 4 meter in het buitengebied mogelijk wordt gemaakt. Tevens betoogt hij in dit verband dat de voorziene woningen niet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de landschappelijke inpassing van de woningen te beperkt is.
7. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestreden plan voldoet aan het functieveranderingsbeleid: "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies, Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen".
8. In de verbeelding behorende bij de Ruimtelijke verordening Gelderland (hierna: RVG) zijn de gronden aan de Aardhuisweg 58 te Uddel aangeduid als "Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan".
Ingevolge artikel 2.2, van de RVG, zoals dit luidde ten tijde van de vaststelling van het plan, is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan slechts toegestaan:
a. binnen bestaand stedelijk gebied,
b. binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
c. binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt,
d. binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
e. binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8.
Ingevolge artikel 2.3, aanhef en onder b, kan in afwijking van het bepaalde in 2.2 in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits:
1) de functieverandering in overeenstemming is met een door gedeputeerde staten geaccordeerd regionaal beleidskader;
2) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak;
3) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw gelegen; en
4) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Voor de Regio Stedendriehoek, waartoe het plangebied behoort, geldt als het door het college van gedeputeerde staten geaccordeerde regionaal beleidskader het onder rechtsoverweging 2 genoemde functieveranderingsbeleid: "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies, Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen" (hierna: het functieveranderingsbeleid).
9. In het functieveranderingsbeleid zijn voorwaarden opgenomen voor het wijzigen naar de functies wonen en werken. Uit de voorwaarden volgt dat functieverandering alleen wordt toegestaan wanneer de functieverandering per saldo een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving. Het plangebied ligt in een gebied waar de 50%-terugbouwregeling geldt.
10. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de situatie op zijn perceel aan de overkant van het perceel Aardhuisweg 58 stelt de raad zich op het standpunt dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. Daartoe wijst de raad erop dat in de aan de orde zijnde situatie het functieveranderingsbeleid van toepassing is aangezien ter plaatse een intensieve veehouderij was gevestigd en de aanwezige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Het perceel van [appellant sub 1] betreft een onbebouwd weiland. In zijn geval is het beleidsuitgangspunt dat verstening in het buitengebied dient te worden tegengegaan onverkort van toepassing. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie op zijn perceel niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Van willekeur is dan ook geen sprake. Het betoog faalt.
11. Uit de stukken is gebleken dat op het perceel sinds 1978 een veehouderij aanwezig is geweest. Er is ongeveer 1.635 m2 aan legale agrarische bebouwing aanwezig, die zal worden gesloopt. Het plan maakt 6 nieuwe woningen mogelijk. Ingevolge artikel 5, lid 5.2, van de planregels bedraagt het totale oppervlak van de woning en bijgebouwen per kavel maximaal 135 m2 . Uitgaande van maximaal 135 m2 per woonkavel aan gebouwen wordt voldaan aan de voorwaarde die stelt dat niet meer dan 50% van het te slopen oppervlak aan gebouwen teruggebouwd mag worden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de functieverandering een positieve bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteit van de omgeving. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het totale oppervlak aan bebouwing afneemt, dat het agrarisch bouwvlak in zijn geheel wordt wegbestemd en daarmee de bestaande intensieve veehouderij wordt wegbestemd hetgeen een vermindering oplevert van de emissie van ammoniak, fijn stof en van geuroverlast. Het betoog faalt.
Ten aanzien van de landschappelijke inpassing is in de stukken aangegeven dat vanwege de ligging in het kampenlandschap de inzet is om een kamerstructuur na te streven. Dit wordt bereikt door de gehele planlocatie te omranden met opgaand groen in de vorm van een houtwal of struweelhaag met streekeigen beplanting. De zuidgrens van het perceel Aardhuisweg 58 wordt gevormd door een wildwal/stuifzandwal, die behouden blijft. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de landschappelijk inpassing van de woningen te beperkt is. Het betoog faalt.
12. Voor zover de raad heeft betoogd dat het door [appellant sub 1] eerst ter zitting naar voren brengen van het betoog dat het plan niet voldoet aan het functieveranderingsbeleid, omdat de met het plan voorziene nieuw te bouwen woningen groter zijn dan de maximaal toegestane inhoud van 600 m3 in strijd is met een goede procesorde, overweegt de Afdeling het volgende. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De Afdeling is van oordeel dat het pas ter zitting naar voren brengen van voornoemde beroepsgrond niet in strijd is met de goede procesorde. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het mogelijk was een en ander ter zitting op correcte wijze te bespreken en de raad adequaat heeft kunnen reageren. Dit betoog kan derhalve bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
13. Ingevolge het functieveranderingsbeleid geldt bij functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied naar wonen voor alle woningen een maximum inhoudsmaat van 600 m3 voor het hoofdgebouw. De Afdeling stelt vast dat in het plan geen regeling is opgenomen die ten aanzien van de voorziene nieuw te bouwen woning in deze beperking voorziet. In de stukken is vermeld dat de voorziene nieuw te bouwen woningen een inhoudsmaat van ongeveer 700 m3 zullen hebben. Uit artikel 5, lid 5.2, van de planregels valt af te leiden dat het plan een nieuw te bouwen woning mogelijk maakt met een inhoudsmaat van 700 m3. Hiermee is de raad ten aanzien van de in het plan voorziene nieuw te bouwen woningen toegestane maatvoering afgeweken van de in de voorwaarden van het functieveranderingsbeleid opgenomen maximum inhoudsmaat van 600 m3 voor het hoofdgebouw. Het betoog van de raad dat hij van het functieveranderingsbeleid heeft mogen afwijken kan vooralsnog niet worden gevolgd, nu de raad niet heeft gewezen op een afwijkingsmogelijkheid of maatwerkclausule op grond waarvan van het functieveranderingsbeleid mag worden afgeweken voor zover dat ziet op de maximale inhoudsmaat van een nieuw te bouwen woning. Dit leidt tot de conclusie dat het plan niet in overeenstemming is met het functieveranderingsbeleid en artikel 2.3, aanhef en onder b, sub 1, van de RVG en derhalve in strijd met artikel 2.2 van de RVG is vastgesteld. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit van 17 oktober 2013 dient te worden vernietigd.
Het beroep tegen het besluit van 13 juni 2013
14. In het besluit van 13 juni 2013 is voor de gronden aan de Aardhuisweg 58 te Uddel eenzelfde planregeling vastgesteld als in het besluit van 17 oktober 2013, die herleeft door de vernietiging van het besluit van 17 oktober 2013. Hieruit volgt dat het bestemmingsplan zoals vastgesteld bij besluit van 13 juni 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden aan de Aardhuisweg 58 te Uddel, eveneens is vastgesteld in strijd met het functieveranderingsbeleid en artikel 2.3, aanhef en onder b, sub 1, van de RVG en derhalve in strijd is met artikel 2.2 van de RVG. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen het besluit van 13 juni 2013 is derhalve eveneens gegrond. Het bestreden besluit van 13 juni 2013 dient in zoverre te worden vernietigd.
Het beroep tegen het besluit van 11 april 2013
14.1. In het besluit van 11 april 2013 is voor de gronden aan de Aardhuisweg 58 te Uddel eenzelfde planregeling vastgesteld als in de besluiten van 17 oktober 2013 en 13 juni 2013, die herleeft door vernietiging van de besluiten van 13 juni 2013 en 17 oktober 2013. Hieruit volgt dat het bestemmingsplan zoals vastgesteld bij besluit van 11 april 2013 eveneens is vastgesteld in strijd met het functieveranderingsbeleid en artikel 2.3, aanhef en onder b, sub 1, van de RVG en derhalve in strijd met artikel 2.2 van de RVG. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen het besluit van 11 april 2013 is derhalve eveneens gegrond. Het bestreden besluit van 11 april 2013 dient te worden vernietigd.
Beroep [appellant sub 2]
15. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende zijn gronden aan de [locatie 1] te Uddel, voor zover daaraan niet de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend. Hij betoogt dat de raad een groter parkeerterrein had moeten opnemen en had moeten ingaan op zijn aanbod om tot een goede landschappelijke inpassing te komen. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de raad op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2008, zaaknr. 200706526/1, omdat de raad ten onrechte niet het advies van een verkeersdeskundige heeft overgenomen en de in het plan opgenomen regeling leidt tot een verkeersonveilige situatie.
16. De raad stelt dat in overeenstemming met voornoemde uitspraak van de Afdeling een deel van het parkeerterrein is gelegaliseerd. Hij wenst het gebied met de aanduiding "parkeerterrein" niet uit te breiden ten opzichte van hetgeen nu is bestemd, omdat een parkeerkeerterrein zowel ruimtelijk als functioneel een ongewenst element is in het buitengebied. Over een planologische oplossing die in een brief van 27 januari 2009 is opgenomen waarin een groter gebied met de aanduiding "parkeerterrein" is opgenomen dan in de verbeelding is geen overeenstemming bereikt waardoor het ambtelijk overlegtraject daarover niet is doorgezet.
17. In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard en het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland waarbij het door de raad bij besluit van 15 juni 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Agrarische Enclave" van rechtswege is goedgekeurd, deels vernietigd en aanleiding gezien zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan een deel van het plan. Daartoe is - kort weergegeven - overwogen dat het gebruik dat onder het overgangsrecht van het voorheen geldende plan mag worden voortgezet en de raad in het plan als zodanig heeft willen bestemmen, gebruik betreft als parkeerterrein door twee vrachtwagens of trucks met oplegger met een totale lengte van ongeveer 18 meter. Het gedeelte van het perceel waaraan op de plankaart de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend en waarbinnen derhalve moet worden gekeerd, heeft een breedte van 15 tot 16 meter. De Afdeling heeft overwogen er niet van overtuigd te zijn dat ter plaatse kan worden gekeerd met bedoelde vrachtwagens of trucks. Daarbij heeft de Afdeling vastgesteld dat in het dossier geen onderzoek is opgenomen naar benodigde ruimte om te manoeuvreren en de vorm van het daartoe benodigde verharde gedeelte van het perceel, van een ter zake deskundige.
18. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan de maatvoering van de in het plan toegekende aanduiding "parkeerterrein" een advies van een gemeentelijke verkeersdeskundige van 3 juli 2008 ten grondslag ligt, waarin is ingegaan op de aan te houden maatvoeringen voor de planologische inpassing van het parkeerterrein voor vrachtwagens bij de [locatie 1] te Uddel. [appellant sub 2] heeft, nadat hij van dit advies in kennis was gesteld, verzocht om een onderzoek ter plaatse met praktijkproef uitgevoerd door een deskundige. In navolging hiervan heeft een deskundige het terrein bezocht. [appellant sub 2] heeft tijdens dit bezoek op het perceel met een vrachtwagen met oplegger met een lengte van ongeveer 18 m manoeuvres uitgevoerd. Er is gekeken of dit mogelijk is binnen het gebied waaraan in de verbeelding de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend. Gebleken is dat dat niet mogelijk was. Vervolgens heeft de deskundige een schets gemaakt van zijn bevindingen die [appellant sub 2] heeft overgelegd. Uit de stukken leidt de Afdeling af dat de door de raad voorgestelde oplossing waarin een groter gebied met de aanduiding "parkeerterrein" is opgenomen dan op de verbeelding, die in de brief van 27 januari 2009 is opgenomen, tegemoet komt aan laatstgenoemde schets.
19. De Afdeling stelt vast dat uit voornoemde praktijkproef is gebleken dat anders dan de raad stelt het in de verbeelding opgenomen vlak voor het parkeerterrein niet toereikend is om met de genoemde vrachtwagen met oplegger te kunnen manoeuvreren en de oppervlakte die in gebruik is als parkeerterrein groter is. Gelet hierop en de in overweging 17 geschetste voorgeschiedenis, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende de gronden aan de [locatie 1] te Uddel voor zover daaraan niet de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend niet berust op een deugdelijke motivering en niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en derhalve is genomen in strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Beroep van [appellante sub 3]
20. [appellante sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" betreffende haar gronden aan de [locatie 2] te Uddel, omdat dit ten onrechte het gebruik van de woning op de gronden voor permanente bewoning niet mogelijk maakt. Zij wenst een woonbestemming omdat de woning in het verleden altijd is gebruikt als burgerwoning, sinds 1995 afwisselend door familieleden, en daarvoor een bouwvergunning is verleend. Zij betoogt dat de raad onvoldoende heeft beoordeeld of de bestemming "Wonen" mogelijk was. Tevens betoogt [appellante sub 3] dat het gebruik als woning niet binnen de planperiode zal worden beëindigd en ten onrechte persoonsgebonden overgangsrecht in het plan is opgenomen. Onder het in het voorheen geldende plan opgenomen overgangsrecht mocht het gebruik wel worden voortgezet door een rechtsopvolger. Een waardedaling van de woning is daarom aannemelijk. Zij betoogt dat indien een woonbestemming niet mogelijk is een uitsterfregeling moet worden overwogen.
21. De raad wil niet meewerken aan het toekennen van de woonbestemming. De toegekende bestemming betreft een doorvertaling van de voorheen geldende bestemming. Deze bestemming bood geen ruimte voor het gebruik van het op het perceel aanwezige gebouw voor permanente en reguliere bewoning en ook anderszins is daar geen toestemming voor gegeven, aldus de raad. De raad stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het gebruik van de recreatiewoning als burgerwoning onder het voorgaande plan onder het overgangsrecht is komen te vallen.
22. In het plan is aan de gronden ter plaatse van de recreatiewoning aan de [locatie 2] de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" en de aanduiding "specifieke vorm wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" toegekend.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Recreatie - Recreatiewoning" aangewezen gronden bestemd voor recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 1.63 van de planregels wordt in de planregels onder recreatiewoning verstaan een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
Ingevolge artikel 47, lid 47.3, van de planregels is het in aanvulling op lid 12.1 toegestaan de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" te gebruiken ten behoeve van wonen in niet meer dan één woning, voor zover dat (mede)gebruik betreft door mevrouw J.J.E. [appellante sub 3], geboren 18 augustus 1936.
23. In het voorheen geldend bestemmingsplan "Agrarische Enclave", was aan de betreffende gronden de bestemming "Recreatiewoning" toegekend. Dit bestemmingsplan is bij besluit van 25 januari 2001 door de raad vastgesteld en bij besluit van 4 september 2001 is door gedeputeerde staten van Gelderland over de goedkeuring beslist. Op 27 november 2001 is het bestemmingsplan deels in werking getreden. Op 19 maart 2003 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In artikel 5.8, lid 4, van de planregels van dit plan is het overgangsrecht voor gebruik opgenomen dat als volgt luidt. Het gebruik, dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan - behoudens het in dit artikel bepaalde - wordt gemaakt, mag worden voortgezet en gewijzigd mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot.
24. Gelet op het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 in samenhang bezien met artikel 1.63 van de planregels is op de gronden waaraan de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" is toegekend gebruik van een woning voor permanente bewoning niet mogelijk.
24.1. Allereerst ligt de vraag voor of voor de woning een vergunning is verleend die permanente bewoning mogelijk maakt. Uit de door [appellante sub 3] overgelegde stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn bij besluit van 8 juni 1951 vergunning heeft verleend ten behoeve van een verbouwing van een houten woonkeet op het betreffende perceel. Bij besluit van 25 oktober 1957, met no. 357/1957, is een vergunning geweigerd ten behoeve van het verbouwen van een woonhuis met bedrijfsloods op het betreffende perceel. Dat in een door [appellante sub 3] overgelegde lijst "minuten van verleende bouwvergunningen over het jaar 1957" is opgenomen Feldkamp-Feld ten behoeve van een perceel Amersfoortseweg nabij 223 met vergunning nummer 357, vormt onvoldoende bewijs dat zoals zij heeft gesteld een bouwvergunning is verleend die het gebruik van de op het perceel aanwezige woning voor permanente bewoning mogelijk maakt reeds omdat de overgelegde weigering van 25 oktober 1957 hetzelfde nummer heeft en niet is gebleken van een verleende vergunning. Derhalve is niet gebleken dat een vergunning is verleend die permanente bewoning van de woning mogelijk maakt.
Niet in geschil is dat het gebruik van de woning voor permanente bewoning is aangevangen voor het van kracht worden van het voornoemde voorheen geldend bestemmingsplan "Agrarische Enclave". Voorts is niet in geschil dat aan het perceel in dat plan geen woonbestemming was toegekend. Ingevolge het overgangsrecht voor gebruik van dat plan mocht het gebruik voor permanente bewoning worden voortgezet omdat het illegaal tot stand gekomen gebruik niet was uitgesloten van het overgangsrecht. Evenwel is de woning in ieder geval vanaf 1995 niet ononderbroken bewoond geweest. Een onderbreking van het gebruik betekent op zichzelf niet dat dit gebruik, na de hervatting ervan, voor de toepassing van het overgangsrecht niet langer is aan te merken als voortgezet gebruik. Dit hangt af van de duur van de oorzaak van de onderbreking en de door betrokkene getoonde intentie het gebruik voor te zetten. Er is gesteld dat de woning vanaf 1995 afwisselend wordt gebruikt door familieleden. Ter zitting heeft [appellante sub 3] aangegeven dat het daarbij in ieder geval de laatste jaren gaat om incidentele bewoning door familieleden die periodiek onderhoud plegen aan de omringende gronden. De Afdeling is van oordeel dat nu de woning in ieder geval de laatste jaren niet is gebruikt voor permanente bewoning geen sprake was van overgangsrechtelijke bescherming onder het voorgaande plan.
Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid in het plan geen regeling als de door [appellante sub 3] gewenste woonbestemming of uitsterfregeling, hoeven treffen. De betogen falen.
25. Het beroep van [appellante sub 3] is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
26. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Opdracht
27. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling voorts aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet ontvankelijk, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige en van [appellant sub 2] geheel gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn van 17 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Aardhuisweg 58 Uddel herstelplan";
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn van 13 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Agrarische Enclave" voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden aan de Aardhuisweg 58 te Uddel en het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende de gronden aan de [locatie 1] te Uddel, voor zover daaraan niet de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn van 11 april 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Aardhuisweg 58 Uddel";
VI. verklaart het beroep van [appellante sub 3] ongegrond;
VII. draagt de raad van de gemeente Apeldoorn op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III, IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Apeldoorn tot vergoeding van de bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) dat volledig is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en;
- de bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) dat volledig is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Apeldoorn aan [appellant sub 2] en [appellant sub 1] het voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) ieder vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
224.