201306652/1/V3.
Datum uitspraak: 20 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 juli 2013 in zaken nrs. 13/14995 en 13/14996 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft en ten onrechte artikel 8:86, eerste lid, van de Awb heeft toegepast. De voorzieningenrechter is volgens de vreemdeling ten onrechte niet ingegaan op zijn aankondiging dat het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) op korte termijn onderzoek naar hem zal verrichten ten bewijze van zijn stelling dat zijn psychische problematiek van invloed kan zijn geweest op zijn vermogen compleet, coherent en consistent te verklaren.
1.1. MediFirst heeft de vreemdeling voor indiening van zijn asielaanvraag medisch onderzocht. De resultaten van dit onderzoek, waarbij een verpleegkundige de vreemdeling heeft gezien, zijn weergegeven in het "Medisch advies horen en beslissen" van 17 mei 2013 (hierna: het advies), dat de desbetreffende verpleegkundige en een arts hebben ondertekend. Het advies vermeldt dat, hoewel tijdens het onderzoek medische klachten zijn gebleken, deze klachten medisch gezien geen beperking opleveren voor het horen en beslissen. Volgens het onderzoeksformulier bij het advies heeft de vreemdeling tijdens het onderzoek verklaard soms last te hebben van hoofdpijn als gevolg van pijnlijke ogen, maar ten tijde van het onderzoek geen klachten te ondervinden en in staat te zijn om zijn verhaal goed te kunnen vertellen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 14 mei 2013 in zaak nr. 201206071/1/V2 waarborgt een onderzoek overeenkomstig het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen dat een advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid te stellen eisen. Met de enkele stelling dat het onderzoeksformulier bij het advies onjuistheden bevat heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat MediFirst het onderzoek niet overeenkomstig dat Protocol heeft uitgevoerd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen.
Uit de rapporten van het eerste en het nader gehoor blijkt daarnaast dat de vreemdeling voorafgaand aan noch tijdens de gehoren te kennen heeft gegeven dat en waarom hij - in afwijking van zijn verklaring tijdens het onderzoek door MediFirst - toch niet in staat is te worden gehoord. Uit het rapport van het nader gehoor blijkt bovendien dat de staatssecretaris de vreemdeling na afloop van het gehoor heeft gevraagd of hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen en de vreemdeling hierop heeft verklaard dat het allemaal goed is gegaan en hij alle ruimte heeft gehad om te kunnen vertellen. De rapporten van de gehoren geven er ook geen blijk van dat de vreemdeling tijdens de gehoren onmiskenbaar niet in staat is geweest verklaringen af te leggen en vragen daarover te beantwoorden.
Hoewel het iMMO in de brief van 5 juni 2013 heeft aangekondigd dat het zal onderzoeken of bij de vreemdeling "sprake is van psychische problematiek die van invloed kan zijn om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren", doet deze enkele aankondiging niet reeds op voorhand afbreuk aan het advies.
Onder deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter niet ten onrechte gebruikgemaakt van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
1.3. In zoverre faalt de grief.
1.4. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Schuurman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2014
282-765.