ECLI:NL:RVS:2014:2261

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
201305872/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en de rechtsgeldigheid van de aanduiding 'bijgebouwen'

Op 25 juni 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', vastgesteld door de raad van de gemeente Voerendaal op 11 april 2013. In deze uitspraak werd het beroep van [appellant sub 1] en de maatschap tegen het bestemmingsplan behandeld. De appellanten stelden dat het plan niet voorzag in de aanduiding 'bijgebouwen' voor een specifiek perceel, terwijl deze aanduiding in het ontwerp van het plan wel was opgenomen. De Afdeling oordeelde dat de raad erkende dat de aanduiding per abuis was komen te vervallen en dat dit in strijd was met de rechtszekerheid. De Afdeling droeg de raad op om dit gebrek te herstellen.

Daarnaast werd het beroep van de maatschap behandeld, die zich niet kon verenigen met de begrenzing van het plangebied en de bestemming 'Natuur' voor bepaalde percelen. De Afdeling oordeelde dat de raad niet in redelijkheid kon besluiten om het westelijke perceel van de maatschap buiten het plangebied te laten, gezien de ruimtelijke samenhang. Ook hier werd geoordeeld dat het besluit in strijd was met de goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling besloot de raad op te dragen om binnen 20 weken de gebreken in het besluit te herstellen, waaronder het in overeenstemming brengen van de elektronische verbeelding met het vaststellingsbesluit en het deugdelijk motiveren van de bestemming 'Natuur' voor de betrokken percelen. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen.

Uitspraak

201305872/1/R3.
Datum uitspraak: 25 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Klimmen, gemeente Voerendaal,
2. [appellante sub 2], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], gevestigd te Klimmen, gemeente Voerendaal, en [maat A], wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: de maatschap),
en
de raad van de gemeente Voerendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de maatschap beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de maatschap hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2014, waar de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A], bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.L.E. Laudy, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin niet is voorzien in de aanduiding "bijgebouwen" ter plaatse van de noordoostelijke vleugel van het gebouw op het perceel [locatie 1] te Klimmen. Hij voert aan dat in het ontwerp van het plan wel was voorzien in deze aanduiding en dat uit het besluit tot vaststelling van het plan niet volgt dat de raad heeft besloten om deze aanduiding te laten vervallen.
3.1. In het ontwerp van het plan was de aanduiding "bijgebouwen" toegekend ter plaatse van de noordoostelijke vleugel van het betreffende gebouw. De Afdeling stelt vast dat deze aanduiding ontbreekt op de verbeelding die behoort bij het besluit van de raad van 11 april 2013 tot vaststelling van het plan. Uit het besluit, noch uit de daarbij behorende nota van zienswijzen, die zowel de wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen als de ambtshalve wijzigingen bevat, volgt dat de raad heeft besloten om deze aanduiding te laten vervallen. In zijn verweerschrift heeft de raad ook erkend dat de aanduiding per abuis is komen te vervallen. De verbeelding stemt in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling van het plan. Het betoog slaagt.
3.2. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarin niet is voorzien in de aanduiding "bijgebouwen" ter plaatse van de noordoostelijke vleugel van het gebouw op het perceel [locatie 1] te Klimmen, is genomen in strijd met de rechtszekerheid.
Het beroep van de maatschap
Planbegrenzing
4. De gronden van de maatschap liggen ter hoogte van het adres [locatie 2] te Klimmen aan zowel de westzijde als aan de oostzijde van die weg. De maatschap kan zich niet verenigen met het plan voor zover het westelijke perceel niet binnen het plangebied is opgenomen. Zij voert aan dat gelet op de gekozen ligging van het tracé met de dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook" en de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - leiding", zoals in het voorliggende plan is opgenomen, dit tracé ook over het westelijke perceel zal komen te liggen en dat dit een door haar gewenste verplaatsing van bedrijfsgebouwen naar dat perceel in de weg kan staan. De aanvaardbaarheid van voormelde dubbelbestemming en gebiedsaanduiding kan volgens de maatschap daarom niet worden bezien zonder daarbij de consequenties voor de bouwmogelijkheden van het westelijke perceel te betrekken.
4.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
4.2. In het plan is voorzien in een tracé met de dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook" en aan weerszijden daarvan de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - leiding", ten behoeve van de aanleg van leidingen. Dit tracé ligt onder meer op de gronden van de maatschap ten oosten van de Retersbekerweg, die binnen het plangebied liggen (hierna: de oostelijke gronden), en loopt in noordwestelijke richting door. Het tracé met de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - leiding" wordt onderbroken ter plaatse van het westelijke perceel van de maatschap, dat buiten het plangebied ligt. Het bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 1 april 1996, dat geldt ter plaatse van het westelijke perceel, voorziet in een agrarisch bouwblok en een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een vergroting van het bouwblok. Gelet op de in het voorliggende plan opgenomen ligging van het tracé, zal de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - leiding" eveneens ter plaatse van het westelijke perceel worden opgenomen. Niet valt uit te sluiten dat hierdoor beperkingen ontstaan voor de mogelijkheid om onder toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gebouwen op het westelijke perceel te bouwen, waarom de maatschap voor de vaststelling van het plan aan het gemeentebestuur heeft verzocht. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een dusdanige ruimtelijke samenhang tussen het tracé ten behoeve van de aanleg van leidingen en het westelijke perceel van de maatschap, dat dit perceel buiten het plangebied kon worden gelaten. Het besluit is in zoverre genomen in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog slaagt.
4.3. In hetgeen de maatschap heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het gedeelte van de grens van de plandelen met de bestemming "Agrarisch" en het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" ten westen van de [locatie 2], die de scheiding vormen tussen die plandelen en het perceel van de maatschap dat geen deel uitmaakt van het bestreden besluit, is genomen in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
4.4. Gelet op de samenhang tussen het westelijke perceel van de maatschap dat buiten het plangebied ligt en de gronden van de maatschap die daarbinnen liggen, ziet de Afdeling af van bespreking van het beroep van de maatschap dat betrekking heeft op de dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook" en de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - leiding" ter plaatse van haar gronden.
Percelen ter hoogte van de [locatie 3]
5. De maatschap kan zich niet verenigen met de bestemming "Natuur" die is toegekend aan twee percelen ter hoogte van de [locatie 3] te Klimmen. Zij betoogt dat de bestemming "Agrarisch met waarden" moet worden toegekend om het bestaande gebruik van de percelen voor houtteelt als zodanig te bestemmen. Hiertoe voert zij onder meer aan dat de houtopstanden op de percelen in 1985 zijn gekapt, na Staatsbosbeheer in kennis te hebben gesteld van het voornemen tot kap en na het verkrijgen van een kapvergunning, en dat herplant heeft plaatsgevonden. Sindsdien zijn geen kapactiviteiten uitgevoerd, omdat de toen geplaatste houtopstanden nog niet kaprijp zijn. De percelen zijn dan ook nog steeds in gebruik voor houtteelt, aldus de maatschap. De maatschap voert verder aan dat houtteelt op de percelen in het voorheen geldende plan was toegestaan. Zij betoogt dat dit gebruik in het voorliggende plan ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht, omdat niet aannemelijk is dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd.
De maatschap kan zich vanwege bovenstaande redenen evenmin verenigen met de dubbelbestemming "Waarde - Landschapselement" die rust op een deel van het plandeel met de bestemming "Natuur" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 3] te Klimmen, voor zover deze gronden in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" niet waren aangeduid als landschapselement.
5.1. De raad betwist dat de percelen in gebruik zijn voor houtteelt. De raad stelt daarnaast dat houtteelt in het voorheen geldende plan niet was toegestaan op de percelen. Gezien de ligging van de percelen in de ecologische hoofdstructuur acht de raad de bestemming "Natuur" passend.
5.2. Aan de betreffende percelen is de bestemming "Natuur" toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 1.8, van de planregels wordt verstaan onder agrarisch gebruik het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Ingevolge artikel 1, onder 1.9, wordt verstaan onder agrarisch bedrijf een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt en boomkwekerijen daaronder begrepen) (…).
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, onder 13.1.1, zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor
a. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
b. bestaand agrarisch gebruik.
Ingevolge lid 13.5, onder 13.5.1, aanhef en onder d, wordt onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, behoudens bij wijze van verzorging.
5.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de maatschap, gelet op de door haar overgelegde stukken, aannemelijk gemaakt dat de gronden in gebruik zijn voor houtteelt. De raad is bij het toekennen van de bestemming "Natuur" aan de twee percelen ter hoogte van de [locatie 3] en bij het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Landschapselementen" aan een deel van één van die percelen derhalve uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. Voorts wordt overwogen dat bestaand agrarisch gebruik op gronden met de bestemming "Natuur" weliswaar is toegestaan, maar dat het kappen van bomen ten behoeve van houtteelt ingevolge artikel 13, lid 13.5, onder 13.5.1, van de planregels is verboden. Het betoog slaagt.
5.4. In hetgeen de maatschap heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de bestemming "Natuur" ter plaatse van twee percelen ter hoogte van de [locatie 3] te Klimmen is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Bestuurlijke lus
6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb, op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe:
a. met inachtneming van overwegingen 3.1 en 3.2 de elektronische verbeelding in overeenstemming te brengen met het vaststellingsbesluit van 11 april 2013;
b. met inachtneming van de overwegingen 4.2 en 4.3 het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere plangrens;
c. met inachtneming van de overwegingen 5.3 en 5.4 deugdelijk te motiveren waarom de bestemming "Natuur" voor twee percelen ter hoogte van de [locatie 3] en de dubbelbestemming "Waarde - Landschapselementen" voor een deel van één van die percelen passend zijn dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het tweede geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
Proceskosten
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Voerendaal op om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak
- met inachtneming van overweging 6 de daar omschreven gebreken te herstellen;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014
618.