201311349/1/A4.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Helmond,
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 2 juli 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhaving van de grenswaarden voor PM10, NO2 en benzeen, als bedoeld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, langs de provinciale weg N270 te Helmond, afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2013 heeft het college beslist op het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.B.A. Spil, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en ing. K. Aquina, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat zijn verzoek om handhaving van de luchtverontreinigingsnormen neerkomt op een verzoek om handhaving of naleving van artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer door het vaststellen van een plan als bedoeld in dat artikellid.
Bij het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van dit verzoek gehandhaafd.
2. Ingevolge artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer stellen burgemeester en wethouders in de in bijlage 2, voorschrift 13.1, aangegeven gevallen waarin een plandrempel wordt overschreden een plan vast, waarin wordt aangegeven op welke wijze en door middel van welke maatregelen voldaan zal worden aan de desbetreffende in de bijlage genoemde grenswaarde, binnen de voor die waarde gestelde termijn. Zij dragen zorg voor uitvoering van het plan.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, kan tegen een besluit op grond van deze wet een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het vaststellen van een plan als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, en is de reactie op een verzoek tot het vaststellen van een plan een niet op rechtsgevolg gerichte beslissing en daarom evenmin een besluit (uitspraken van 31 maart 2010 in zaak nr. 200902395/1/M1, www.raadvanstate.nl, en 4 november 2013 in zaak nr. 201300685/2/A4, aangehecht).
Het verzoek van [appellant] om handhaving of naleving van artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer door vaststelling van een plan is derhalve een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling. De reactie op een dergelijk verzoek is daarom evenmin een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstonden.
Het college had bij het bestreden besluit het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 2 juli 2013 derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren, nu ter zake uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingesteld.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de wet te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 1 november 2013, kenmerk BV.BJZ/1.2013.0167.001;
III. verklaart het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Helmond aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
190-784.