ECLI:NL:RVS:2014:2238

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201309957/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Commissariaat voor de Media niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had eerder op 29 maart 2013 deze niet-ontvankelijkheid vastgesteld en op 19 september 2013 het verzet van [appellant] ongegrond verklaard. Tegen deze laatste uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 juni 2014, waarbij [appellant] en vertegenwoordigers van het Commissariaat voor de Media aanwezig waren. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de vraag of de Afdeling bevoegd is om het hoger beroep te behandelen. De Afdeling stelt vast dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank een uitspraak is waartegen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 8:104, tweede lid.

[appellant] betoogt dat er toch aanleiding is voor de Afdeling om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de rechtbank in haar uitspraak op verzet geen beslissing heeft genomen op een verzoek om schadevergoeding en de uitspraak ondeugdelijk gemotiveerd zou zijn. De Afdeling oordeelt echter dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat de rechtbank beginselen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden. De Afdeling verklaart zich uiteindelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en wijst de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.

Uitspraak

201309957/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 september 2013 in zaak nr. 13/1186 op het verzet van:
[appellant].
Procesverloop
Bij uitspraak van 29 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Commissariaat voor de Media niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen gedane verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Commissariaat heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2014, waar [appellant] en het Commissariaat, vertegenwoordigd door mr. N. Meester, werkzaam bij het Commissariaat, en bijgestaan door mr. G.H.L Weesing, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De aangevallen uitspraak is een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hiertegen kan ingevolge artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld.
2. [appellant] betoogt dat niettemin aanleiding bestaat voor de Afdeling om van het hoger beroep kennis te nemen. Daartoe voert [appellant] aan dat in de uitspraak op verzet van de rechtbank geen beslissing is genomen op het hangende de verzetsprocedure gedane verzoek om schadevergoeding. Daarnaast is de uitspraak ondeugdelijk gemotiveerd. De uitspraak maakt derhalve een inbreuk op het recht op een eerlijk proces, hetgeen een schending oplevert van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aldus [appellant].
3. Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van artikel 8:104, tweede lid, van de Awb, kan grond bestaan, indien met het doen van de aangevallen uitspraak beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen op zodanige wijze zijn geschonden, dat geoordeeld moet worden dat geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden. Ook kan hiervoor grond bestaan, indien de rechtbank de zaak ten onrechte heeft aangemerkt als een zaak die onder het appelverbod valt door een onjuiste grondslag voor haar uitspraak aan te wijzen.
4. [appellant] heeft niet aangevoerd dat de rechtbank de zaak ten onrechte heeft aangemerkt als een zaak die onder het appelverbod valt. Zijn betoog biedt evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen zodanig heeft geschonden, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest. Dat [appellant] het niet eens is met de beslissing op zijn verzet en met de daaraan ten grondslag gelegde motivering is daartoe onvoldoende. Voorts is van belang dat de beoordeling van een verzet uitsluitend betrekking heeft op de vraag of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan en derhalve geen behandeling ten gronde van de hoofdzaak inhoudt. De verzetsprocedure biedt daarom slechts ruimte voor veroordeling van een bestuursorgaan tot schadevergoeding indien, na gegrondverklaring van het verzet, met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb tevens uitspraak wordt gedaan op het beroep.
5. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
582-818.