201309289/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2013 in zaak nr. 13/581 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2012 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van de functie van handhaver sociale veiligheid bij NS Reizigers (hierna: de NS) te Utrecht afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Koning en F.E.I.H. Muijtjens LLM, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG NP-RP 2012 (Stcrt. 2012, 16054, hierna: de beleidsregels) ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.2. wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd, indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3. kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1. ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In het screeningsprofiel "(buitengewoon) opsporingsambtenaar" (hierna: het screeningsprofiel) staat onder meer vermeld dat een (buitengewoon) opsporingsambtenaar belast is met de opsporing van strafbare feiten en uit hoofde van zijn functie personen aanspreekt op hun gedrag. Gelet op de aan een (buitengewoon) opsporingsambtenaar toegekende bevoegdheden wordt van hem een hoge mate van integriteit vereist. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van tien jaren. Alle (buitengewoon) opsporingsambtenaren mogen verbaliseren en sommigen hebben ook geweldsbevoegdheden, waarbij zij verschillende geweldsmiddelen kunnen inzetten. Daarnaast is het belast zijn met de zorg en veiligheid van mensen een belangrijk aspect. Verder kunnen zij belast zijn met de zorg voor minderjarigen en/of personen die in een afhankelijkheidssituatie verkeren, waarbij onder andere sprake kan zijn van een één op één relatie en bovendien van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het betreft hier onder andere het vervoeren van personen. Ook het voorhanden hebben van stoffen, objecten, voorwerpen en dergelijke kan, bij oneigenlijk gebruik of onjuist gebruik, een risico vormen voor het welzijn en de veiligheid van de mens. Doordat een (buitengewoon) opsporingsambtenaar op verschillende manieren toegang kan hebben tot gevoelige en vertrouwelijke informatie of informatiebronnen bestaat het gevaar van machtsmisbruik en misbruik ten eigen bate. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van het in gevaar brengen van goederen, maar bovenal het in gevaar brengen van de veiligheid van personen. Bij strafbare feiten die de veiligheid van personen in gevaar kunnen brengen, kan gedacht worden aan gewelds- en zedendelicten, maar bijvoorbeeld ook aan het rijden onder invloed.
2. [appellant] heeft een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG ten behoeve van de functie van handhaver sociale veiligheid bij de NS.
In het in bezwaar gehandhaafde besluit van 12 september 2012 heeft de staatssecretaris aan de afwijzing van deze aanvraag ten grondslag gelegd dat [appellant] aan het objectieve criterium voldoet, nu hij met justitie in aanraking is gekomen wegens het overtreden van de verkeersregelgeving. Volgens de staatssecretaris zijn dergelijke overtredingen niet te verenigen met de hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar. In het kader van het subjectieve criterium heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. Volgens de staatssecretaris is geen sprake van lichte verkeersovertredingen en is de verstreken periode sinds [appellant] voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen, bezien in het licht van de terugkijktermijn van tien jaren, te kort om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. De staatssecretaris acht de kans aanwezig dat [appellant] opnieuw met justitie in aanraking zal komen wegens strafbare feiten. De omstandigheid dat [appellant] door de weigering de VOG te verstrekken zijn gewenste taak of bezigheden niet kan gaan uitoefenen of niet kan behouden is inherent aan de afwijzing van de VOG en als zodanig verdisconteerd in de beleidsregels.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Daartoe voert [appellant] aan, zoals ter zitting toegelicht, dat de rechtbank ten onrechte uit de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2012 in zaak nr. 201105932/1/A3 heeft afgeleid dat de verkeersovertreding in die uitspraak van doorslaggevende althans van grote betekenis was en de rechtbank daarom te veel gewicht heeft toegekend aan de verkeersovertredingen in deze zaak.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 juli 2012 in zaak nr. 201107161/1/A3), dient de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat.
3.2. Volgens het algemeen screeningsprofiel kan een risico voor de samenleving ontstaan, wanneer macht wordt toegekend aan een persoon die in het verleden niet integer met een soortgelijke verantwoordelijkheid of met een andere relevante verantwoordelijkheid is omgegaan. Uit het door de staatssecretaris toegepaste specifieke screeningsprofiel "(buitengewoon) opsporingsambtenaar" volgt voorts dat van een (buitengewoon) opsporingsambtenaar een hoge mate van integriteit wordt vereist omdat hij belast is met de opsporing van strafbare feiten en uit hoofde van zijn functie andere mensen aanspreekt op hun gedrag. In hoger beroep staat vast dat de in het JDS geregistreerde verkeersovertredingen twee snelheidsovertredingen betreffen van 40 tot 45 respectievelijk 50 tot 55 kilometer per uur. Zoals volgt uit voormelde uitspraak van 14 maart 2012, vormen de begane verkeersovertredingen een aanwijzing voor het overtreden van regels door [appellant]. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris zich bij de toetsing aan het objectieve criterium in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersovertredingen, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het betoog faalt.
4. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris in het kader van het subjectieve criterium een juiste belangenafweging heeft gemaakt. Daartoe voert [appellant] aan dat de rechtbank geen vraagtekens heeft gezet bij zijn arbeidsverleden en hij een onberispelijke staat van dienst heeft in diverse (beveiligings-)functies. Nu deze omstandigheid door de staatssecretaris niet wordt betwist, behoefde hij deze niet nader te onderbouwen. Voorts heeft de rechtbank zijn argument dat hij zijn tijdelijke dienstverband slechts beperkt kan vervullen, ten onrechte tegen hem gebruikt door te overwegen dat hij andere functies kan vervullen waarvoor geen VOG vereist is, nu hij dat in het verleden ook heeft gedaan.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juni 2012 in zaak nr. 201108483/1/A3) is de omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van de VOG zijn functie van handhaver sociale veiligheid niet, althans niet naar behoren, kan uitoefenen, een bij het vaststellen van de beleidsregels voorzien mogelijk gevolg van die weigering, en om die reden geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee de staatssecretaris niettemin tot afgifte van de VOG had moeten besluiten. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een VOG had moeten worden afgegeven. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de door hem gestelde omstandigheid dat hij een onberispelijke staat van dienst heeft had moeten onderbouwen, duidt dat betoog op een onjuiste lezing van de betreffende overweging. De rechtbank heeft immers expliciet daargelaten dat hij die omstandigheid niet heeft onderbouwd. De rechtbank heeft voorts terecht in die omstandigheid geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris een ondeugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. [appellant] heeft niet eerder een functie vervuld waarvoor een VOG vereist was, dan wel waarin hij als (buitengewoon) opsporingsambtenaar heeft optreden. Dat hij in die functies een onberispelijke staat van dienst heeft, kan derhalve niet afdoen aan de eisen die worden gesteld aan de afgifte van een VOG voor de functie handhaver sociale veiligheid.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Deventer-Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
587.