ECLI:NL:RVS:2014:2198

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201307335/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gebruik perceel als camping en belanghebbendheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe gelast om het gebruik van een perceel als camping te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom. Appellanten, beiden wonend in de gemeente Epe, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 mei 2014. Tijdens de zitting zijn de appellanten en het college vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts verschenen. De Afdeling heeft overwogen dat appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het besluit van 26 juni 2012. Dit is gebaseerd op artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De Afdeling concludeert dat appellanten geen voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang hebben dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken, gezien de afstand van 737 meter tot het perceel en de beperkte ruimtelijke uitstraling van de camping.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.

Uitspraak

201307335/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Epe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013 in zaak nr. 13/743 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college [belanghebbende] onder oplegging van een dwangsom gelast om het gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als camping te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft het college het door onder meer [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2014, waar [appellant a], mede als vertegenwoordiger van [appellant b], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts verscheen daar [belanghebbende].
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college hen ten onrechte niet als belanghebbenden bij het besluit van 26 juni 2012 heeft aangemerkt. Daartoe voeren zij aan dat zij door dat besluit, gelet op de ruimtelijke uitstraling van de camping, in een eigen en persoonlijk belang worden geraakt. In dit verband verwijzen zij naar de uitspraken van de Afdeling van 11 februari 2004 in zaak nr. 200303344/1 en van 17 maart 2010 in zaak nr. 200806507/1/R1.
2.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellanten] geen voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang hebben dat rechtstreeks bij het besluit van 26 juni 2012 is betrokken. Daartoe wordt overwogen dat uit de in het geding gebrachte foto’s van de situatie ter plaatse weliswaar volgt dat tussenliggende bebouwing en hoge begroeiing ontbreekt en vanuit hun woningen enig zicht op de tien standplaatsen van de camping bestaat, maar dat het zicht, gelet op de afstand van 737 m tot het perceel, gering is. Bovendien is de ruimtelijke uitstraling van de camping beperkt. De in dit verband door [appellanten] aangehaalde uitspraken van de Afdeling leiden niet tot een ander oordeel, nu daarin een vaststellingsbesluit voorlag met betrekking tot een bestemmingsplan waarmee de oprichting van vier windturbines met een ashoogte van 105 m mogelijk werd gemaakt, onderscheidenlijk een bouwplan dat voorzag in de oprichting van 74 zomerwoningen, waarmee de - uitbreiding van de -camping met tien standplaatsen niet kan worden vergeleken.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
414-713.