ECLI:NL:RVS:2014:2186

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201305585/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. Sorgdrager
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor paardenstal in Haaren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 15 mei 2013 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Haaren had op 28 november 2006 geweigerd om aan [appellant] een bouwvergunning eerste fase en vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een paardenstal op zijn perceel in Haaren. Dit besluit werd later door het college gehandhaafd, ondanks de bezwaren van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte de last onder dwangsom had gehandhaafd, maar het college ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 april 2014 behandeld. [appellant] stelde dat zijn paardenfokkerij een reëel agrarisch bedrijf is en dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het college daarentegen, gesteund door het advies van de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie, betoogde dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen voor een reëel agrarisch bedrijf, omdat het niet leidt tot een passend jaarinkomen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een passend jaarinkomen kan behalen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van [appellant] ongegrond. De beslissing van het college om handhavend op te treden tegen de zonder vergunning gebouwde paardenstal werd eveneens bevestigd. De Raad van State benadrukte het belang van handhaving van de wetgeving en de voorwaarden voor het verkrijgen van een bouwvergunning.

Uitspraak

201305585/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2013 in zaak nr. 13/787 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaren.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning eerste fase en vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een paardenstal op het perceel [locatie] te Haaren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de paardenstal op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van het perceel ten dienste van een paardenhouderij en het gebruik van de paardenstal te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het college de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 28 november 2006 en 31 oktober 2011 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 februari 2013 vernietigd voor zover daarbij de last onder dwangsom vanwege het gebruik van het perceel ten dienste van een paardenhouderij is gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 31 oktober 2011 ongegrond verklaard en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het perceel en de paardenstal voor een paardenfokkerij te staken en gestaakt te houden.
[appellant] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en E.R. Bijl, werkzaam bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. (hierna: DLV), en het college, vertegenwoordigd door G.M.H. Martens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de realisering van een bedrijfsruimte van 12 m bij 27 m, bestaande uit vijf paardenboxen, loopstallen voor opfokpaarden alsmede een zadelkamer en kantoorgedeelte met sanitair. Het bedrijf betreft een paardenfokkerij.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "paardenhouderij".
Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en tevens voor ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij": een paardenhouderijbedrijf.
Ingevolge artikel 3.2.1 gelden voor het bouwen van bouwwerken, niet zijnde rijhallen, de volgende bepalingen:
a. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan; indien tussen bouwvlakken de aanduiding "relatie" is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.
b. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reële agrarische bedrijven worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1 wordt onder "agrarisch bedrijf" verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren alsmede het bewerken en verwerken van mest van het eigen agrarisch bedrijf.
Ingevolge het bepaalde in voormeld artikel wordt onder "reëel agrarisch bedrijf" verstaan: een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, nu de paardenfokkerij een reëel agrarisch bedrijf is met een daarbij passend jaarinkomen. Hij verwijst ter staving van dit betoog naar een in zijn opdracht uitgevoerd onderzoek van DLV waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 6 juni 2012. Volgens [appellant] geeft dit rapport, waarin een berekening van het bedrijfsresultaat is opgenomen over het kalenderjaar 2011, een reëel beeld van het te verwachten jaarinkomen. Dit is een passend jaarinkomen en derhalve is de door [appellant] gewenste paardenfokkerij een reëel agrarisch bedrijf, aldus [appellant]. Voorts verwijst [appellant] in dit kader naar een in zijn opdracht door DLV opgestelde prijsontwikkeling van de gemiddelde veilingopbrengsten van sportpaarden en veulens in Europa en Nederland over de periode van 2009 tot 2013.
3.1. Het college heeft zijn standpunt dat het met het bouwplan beoogde bouwwerk niet wordt opgericht ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf, gebaseerd op het advies van de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie (hierna: de ABC) van 10 juli 2012. De ABC heeft in dit advies geconcludeerd dat het bouwwerk, dat inmiddels is gerealiseerd, wel is opgericht voor een grondgebonden agrarisch bedrijf dat voldoende arbeid levert, maar geen passend inkomen heeft behorend bij een reëel agrarisch bedrijf zoals bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften. In dit verband constateert de ABC dat het fokken van de paarden tot op heden niet heeft geleid tot een positief bedrijfsresultaat in 2010 en 2011. Naast fokkerij zijn training en africhting van de fokproducten een belangrijk onderdeel van de agrarische activiteiten en kan een combinatie van deze drie onderdelen leiden tot een positief bedrijfsresultaat, aldus de ABC.
Voorts geeft het rapport van DLV van 6 juni 2012 volgens de ABC een reëel beeld van het kostenaspect, behalve wat het bedrijfsresultaat betreft inzake de opbrengsten per paard doordat verwezen wordt naar gemiddelde veilingopbrengsten. Het door [belanghebbende] overgelegde rapport van Helicon NHB-Deurne van 22 juni 2012 geeft volgens de ABC evenwel een heel negatief beeld inzake de opbrengsten van paarden. Volgens de ABC zijn op dit punt geen nauwkeurige voorspellingen te doen. Een gemiddelde prijs, gebaseerd over een periode van meerdere jaren geeft een reëler beeld en ook al behoort de paardenstapel van [appellant] niet tot het hoogste segment, een waardeoordeel inzake de resultaten van deze fokproducten is (nog) niet te geven, aldus de ABC.
3.2. Anders dan [appellant] stelt, is tussen partijen in geschil of de in het rapport van DLV van 6 juni 2012 opgenomen berekening van het bedrijfsresultaat wat betreft de inkomsten uit de verkoop van paarden een reëel beeld geeft. Hierbij is van belang dat het college zich in dit verband, onder verwijzing naar het advies van de ABC van 10 juli 2012, op het standpunt stelt dat de gemiddelde verkoopprijs over een aantal jaren een reëler beeld van de opbrengsten geeft dan de fluctuerende veilingprijzen.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 mei 2012 in zaak nr. 201110042/1/A1), kan ook indien er nog niet daadwerkelijk een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, maar er een aanzet is tot het exploiteren van een agrarisch bedrijf, bouwvergunning worden verleend wanneer in voldoende mate aannemelijk is dat een agrarisch bedrijf tot stand zal komen. Voor de beantwoording van de vraag of een aanzet tot een reëel agrarisch bedrijf aanwezig is, kunnen, naast de inkomsten die uit de agrarische activiteiten worden verkregen, bijkomende gegevens gewicht in de schaal leggen, waaronder het grondareaal, de intentie waarmee de agrarische activiteiten worden ondernomen en de tijd die hieraan wordt besteed.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich, mede gelet op het advies van de ABC van 10 juli 2012, op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een passend jaarinkomen als bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften zal worden behaald. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [appellant] geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat op termijn een passend jaarinkomen kan worden gegenereerd. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college daarbij van belang heeft kunnen achten dat in het rapport van 6 juni 2012 van DLV aan de hand van diverse gemiddelde jaaropbrengsten van veilingen de gemiddelde verkoopprijs van een paard in het jaar 2011 is berekend en de ABC zich in haar advies op het standpunt heeft gesteld dat met deze berekening een waardeoordeel over de resultaten van de fokproducten van [appellant] niet te geven is. Dat vanwege de crisis de jaren 2010 en 2011 geen representatief beeld van de te verwachten jaaropbrengst gegeven kon worden, betekent niet dat het college in het besluit van 13 februari 2013 niet van belang heeft kunnen achten dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij over de afgelopen jaren een positief bedrijfsresultaat heeft behaald. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de gemiddelde veilingopbrengsten van sportpaarden en veulens in Europa en Nederland over de periode van 2009 tot 2013 ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor een ander oordeel, nu uit deze gemiddelde veilingopbrengsten niet kan worden afgeleid of [appellant] met het op het perceel beoogde bedrijf een passend jaarinkomen zal behalen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.2.1 van de planvoorschriften en het college derhalve terecht heeft geweigerd bouwvergunning eerste fase te verlenen.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de zonder bouwvergunning gebouwde paardenstal, omdat het college ten onrechte de bouwvergunning eerste fase voor de paardenstal heeft geweigerd, faalt. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen, terecht overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden ten aanzien van het bouwen van de paardenstal zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert hiertoe aan dat een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend voor de bouw van een loods voor een boomkwekerij.
6.1. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de door [appellant] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods ten behoeve van een boomkwekerij is geweigerd en derhalve geen concreet zicht op legalisering bestaat. Daarnaast kan met de door [appellant] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor een loods ten behoeve van een boomkwekerij niet de bestaande paardenstal worden gelegaliseerd.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
8. Bij besluit van 12 augustus 2013 het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 31 oktober 2011 onder verbetering van de motivering ongegrond verklaard. Het college heeft wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo gelast het strijdige gebruik van het perceel en de paardenstal voor een paardenfokkerij niet zijnde een reëel gebonden agrarisch bedrijf te staken en gestaakt te houden. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
9. In het beroepschrift verwijst [appellant] naar zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 31 oktober 2011 en zijn hogerberoepschrift gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 mei 2013. Het college is in het besluit op bezwaar van 13 februari 2013 ingegaan op dit bezwaarschrift van [appellant] en de rechtbank heeft hierover een oordeel gegeven in haar uitspraak van 15 mei 2013. Dit oordeel is in hoger beroep, voor zover aangevallen, bevestigd. Voorts heeft het college bij besluit van 12 augustus 2013 een nieuw besluit genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, waarbij het college de last heeft verduidelijkt door aan te geven dat de last ziet op het gebruik van de paardenstal voor een paardenfokkerij. [appellant] heeft met de enkele verwijzing naar zijn bezwaarschrift en hogerberoepschrift niet gemotiveerd uiteengezet waarom het besluit van het college van 12 augustus 2013 onjuist zou zijn. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] tegen dat besluit ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 12 augustus 2013 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
374-700.