ECLI:NL:RVS:2014:2159

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201403694/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 april 2014. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend na de vreemdeling in vreemdelingenbewaring te hebben gesteld op 12 april 2014. De staatssecretaris stelde hoger beroep in, omdat hij van mening was dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk had verklaard. Hij betoogde dat er geen procesbelang meer was, aangezien de onrechtmatigheid van de bewaring vaststond en de vreemdeling een schadevergoeding en proceskostenvergoeding was aangeboden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling zijn doel had bereikt, omdat de maatregel van bewaring op 18 april 2014 was opgeheven en de staatssecretaris de vreemdeling had gecompenseerd voor de periode van 12 tot en met 17 april 2014. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de vreemdeling nog belang had bij de beoordeling van het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 3 juni 2014 door de voorzitter en leden van de Afdeling bestuursrechtspraak, in tegenwoordigheid van een ambtenaar van staat.

Uitspraak

201403694/1/V3
Datum uitspraak: 3 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 april 2014 in zaak nr. 14/8996 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank het beroep van de vreemdeling ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft geacht. Hiertoe betoogt hij dat enig procesbelang ontbrak, nu de onrechtmatigheid van de bewaring vaststond en de vreemdeling een vergoeding voor de schade en proceskosten was aangeboden.
1.1. Hetgeen de vreemdeling met zijn beroep kennelijk nastreefde, was bereikt, aangezien de maatregel van bewaring op 18 april 2014 was opgeheven en de vreemdeling door de staatssecretaris voor de periode van 12 april 2014 tot en met 17 april 2014 een volledige schadevergoeding en een proceskostenvergoeding was aangeboden.
Voor het oordeel dat de vreemdeling niettemin nog belang had bij de mondelinge behandeling en de beoordeling van het beroep, bestond geen grond.
Het beroep was derhalve niet-ontvankelijk.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 april 2014 van de staatssecretaris alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 april 2014 in zaak nr. 14/8996;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Snijders
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2014
279