ECLI:NL:RVS:2014:2157

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201403533/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in planschadezaak van het college van burgemeester en wethouders van Heusden

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heusden. Het college had eerder een besluit genomen op 11 juni 2013, waarbij aan de wederpartij een tegemoetkoming van € 2.760,00 in planschade was toegekend, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 juni 2012. Dit besluit werd later door het college herzien, waarbij het bezwaar van de wederpartij deels ongegrond en deels gegrond werd verklaard, maar het verzoek om vergoeding van kosten voor rechtskundige bijstand werd afgewezen. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde op 31 maart 2014 het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van 15 oktober 2013, waardoor het college werd verplicht een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de zaak zonder zitting behandeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het college heeft niet aangetoond dat het nemen van een nieuw besluit bezwaarlijk is of onomkeerbare gevolgen heeft. De voorzitter oordeelde dat het nieuwe besluit kan worden betrokken bij de behandeling van het hoger beroep en kan worden vernietigd indien dat nodig is. Daarom werd het verzoek van het college als kennelijk ongegrond afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403533/2/A2.
Datum uitspraak: 3 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heusden,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 31 maart 2014 in zaak nr. 13/5458 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college aan [wederpartij] een tegemoetkoming van € 2.760,00 in planschade toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2012 tot de dag van uitbetaling.
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de waardevermindering van zijn perceel, ongegrond en, voor zover gericht tegen de vergoeding van kosten voor rechtskundige bijstand, gegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van die kosten expliciet afgewezen.
Bij uitspraak van 31 maart 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 (lees: 15) oktober 2013 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Voorts heeft het de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak. Uit de gronden daarvan blijkt dat het college het ten principale oneens is met de uitspraak van de rechtbank.
3. In hetgeen het college heeft aangevoerd is geen spoedeisend belang gelegen tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, nu niet is gesteld dat het nemen van een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar bezwaarlijk is doordat het onevenredige inspanning vergt van de zijde van het college of tot onomkeerbare gevolgen leidt. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat, voor zover het college bij het nemen van het nieuwe besluit met inachtneming van wat de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen genoodzaakt is af te wijken van het eigen standpunt, het nieuwe besluit wordt genomen onder behoud van dat standpunt in de bodemprocedure in hoger beroep. Het besluit zal bij de behandeling van het hoger beroep kunnen worden betrokken en wordt vernietigd als het oordeel in die procedure daar aanleiding toe geeft.
4. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2014
85-705.