201304168/1/R4.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zweeloo, gemeente Coevorden,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2005 heeft het college het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Zweeloo - Plan van wijziging ten behoeve van het verplaatsen van een grondgebonden bedrijf naar de [locatie] te Zweeloo" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Benard, en het college, vertegenwoordigd door J. Hennessy-Jager, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.1. De termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit van 1 maart 2005 liep van 29 april 2005 tot en met 10 juni 2005. Binnen deze termijn heeft [appellant] bij de Afdeling geen beroep ingesteld tegen het besluit van 1 maart 2005. Ten aanzien van het betoog van [appellant] ter zitting dat hij op 29 april 2005 bij het college bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 maart 2005 en dat dit als beroepschrift dient te worden aangemerkt, heeft het college naar voren gebracht dat de ontvangst van een dergelijke brief niet is geregistreerd in het postregistratiesysteem van de gemeente. De enkele stelling dat een bezwaar- of beroepschrift ter post is bezorgd of is afgegeven, in een geval waarin het bestuursorgaan het geschrift stelt niet te hebben ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaar- of beroepschrift is verzonden. Het is in dat geval aan belanghebbende aannemelijk te maken dat hij het geschrift tijdig ter post heeft bezorgd dan wel heeft afgegeven, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen. De Afdeling ziet in de door [appellant] overgelegde brief van 4 mei 2005 van M. Beek, werkzaam bij de gemeente Coevorden, geen aanknopingspunten om [appellant] te volgen in zijn betoog dat dit de ontvangstbevestiging betreft van de brief van 29 maart 2005. Gelet op het vorenstaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen de beroepstermijn tegen het besluit van 1 maart 2005 bezwaar heeft gemaakt dat als beroepschrift diende te worden aangemerkt.
2. [appellant] heeft bij brief van 28 maart 2013 beroep ingesteld tegen het besluit van 1 maart 2005, derhalve ruimschoots na afloop van de beroepstermijn. Gelet hierop dient te worden beoordeeld of de te late indiening van het beroepschrift verschoonbaar is, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2.1. [appellant] heeft ter zitting betoogd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet tijdig beroep heeft ingesteld. Hij wijst erop dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan op 20 oktober 2004 is gepubliceerd in plaats van op 13 oktober 2004, zoals het college heeft gesteld.
2.2. De Afdeling overweegt dat, wat er ook zij van dit betoog, het ziet op de terinzagelegging van het ontwerpplan en reeds daarom niet kan leiden tot het oordeel dat [appellant] verschoonbaar te laat beroep heeft ingesteld tegen het vastgestelde plan.
2.3. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat hij eerst op 7 november 2012 het besluit van 1 maart 2005 heeft ontvangen.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 september 2009 in zaak nr. 200809459/1/H3) kan de te late indiening van een beroepschrift verschoonbaar worden geacht mits het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk, dat wil zeggen in beginsel binnen twee weken na de daadwerkelijke kennisname van het bestreden besluit, wordt ingesteld. Door eerst op 28 maart 2013 beroep in te stellen heeft [appellant] die termijn van twee weken ruimschoots overschreden, zodat reeds daarom geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij reeds in november 2012 bij het college bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 maart 2005, zoals hij eerst ter zitting naar voren heeft gebracht. De enkele stelling hiertoe is onvoldoende.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
472-685.