ECLI:NL:RVS:2014:2091

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201307605/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek vezelpers te Minnertsga

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2013, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hoger beroep betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van het Bildt van het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de vezelpers op het perceel te Minnertsga. Het college had op 29 oktober 2012 het verzoek afgewezen en dit besluit werd later door het college op 19 februari 2013 in het bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 11 april 2014 werd vastgesteld dat de vezelpers door Holwerda was verplaatst, waardoor het verzoek van [appellant] om handhaving niet langer relevant was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit, aangezien de situatie inmiddels was veranderd. Het college had bovendien aangegeven handhavend te zullen optreden in het geval van terugplaatsing van de vezelpers.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] opgelegd, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat hij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht had gemaakt. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 juni 2014.

Uitspraak

201307605/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Minnertsga, gemeente het Bildt,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2013 in zaak nr. 13/1040 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van het Bildt.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de vezelpers op het perceel [locatie] te Minnertsga (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2014, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.F. van der Groot, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Vast staat en niet in geschil is dat Holwerda de vezelpers voorafgaand aan de zitting van de rechtbank heeft verplaatst en dat hij die voorafgaand aan de zitting van de Afdeling opnieuw heeft verplaatst, verder weg van de woning van [appellant] en uit diens zicht.
Indien het hoger beroep tot vernietiging van het besluit van 19 februari 2013 zou leiden, zou het college een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] moeten nemen, waarbij zich de situatie voordoet dat de vezelpers niet langer staat op de plek waarop het verzoek om handhaving van [appellant] betrekking heeft. Hetgeen [appellant] heeft verzocht, is derhalve bereikt. Hieruit volgt dat [appellant] geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bij de rechtbank bestreden besluit. Bovendien heeft het college ter zitting aangegeven handhavend te zullen optreden in het, niet te verwachten, geval van terugplaatsing van de vezelpers.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] bestaat geen aanleiding. Geen grond bestaat voor het oordeel dat [appellant], door hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak, kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
414-757.