201307209/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te De Koog, gemeente Texel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 27 juni 2013 in zaak nr. 12/2569 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] tot intrekking van de bij besluit van 23 juni 2004 verleende vrijstelling voor het plaatsen van tien kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen bij de boer op het perceel [locatie] te De Koog, gemeente Texel (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" rust op het perceel, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch gebied, klasse a".
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder agrarisch bedrijf verstaan, een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij ten behoeve van het bedrijf hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van open grond (grondgebonden bedrijf).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn de gronden aangewezen voor agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, mogen de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied, klasse a" uitsluitend gebruikt en ingericht worden voor agrarische doeleinden, met de daarbij behorende bebouwing voor zover het betreft klasse a, bedrijfsgebouwen, dienstwoningen en bijgebouwen, welke mede als agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf worden gebruikt, met in alle klassen de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken, alsmede voor de instandhouding, het herstel en de uitbouw van de aan die gronden eigen landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, mag bij een woning of dienstwoning gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober één tent op het erf worden geplaatst, mits de afstand tot de woning niet meer dan 50 meter bedraagt en aan de gronden geen recreatieve bestemming is toegekend.
Ingevolge het derde lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd op als zodanig gebruikte agrarische bebouwingsvlakken in de klasse a, voor zover deze op de plankaart niet zijn uitgezonderd, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het plaatsen van maximaal 8 kampeermiddelen, mits:
a. de onderkomens alleen geplaatst worden in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
b. het uitsluitend tenten, kampeerauto's en caravans betreft, gemeten zonder dissel niet langer dan 6 meter, waarbij de op het bouwblok reeds aanwezige recreatieve opstallen op het aantal van 8 in mindering wordt gebracht.
c. de aanwezige landschappelijke en cultuur-historische waarden zich niet tegen het plaatsen van de onderkomens verzetten; burgemeester en wethouders kunnen in verband hiermee nadere eisen stellen aan bepaling en de plaats van de onderkomens.
2. Het college heeft bij besluit van 23 juni 2004 aan [vergunninghouder] op grond van artikel 24, derde lid, van de planvoorschriften vrijstelling verleend voor het houden van een kampeerplaats met acht kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen bij de boer op het perceel. Bij dat besluit heeft het college voorts besloten om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening medewerking te verlenen aan het uitbreiden van de kampeerplaats met twee kampeermiddelen, zodat op het perceel een kampeerplaats met tien kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen bij de boer is toegestaan. De vrijstelling voor het houden van tien kampeermiddelen vervalt indien het perceel niet meer overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan wordt gebruikt. [appellant] is woonachtig op het naastgelegen perceel [locatie] te De Koog.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte de vrijstelling ten behoeve van het kamperen bij de boer op het perceel niet heeft ingetrokken. Daartoe voert hij aan dat op het perceel geen volwaardig agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, waardoor het agrarisch gebruik niet als hoofdactiviteit op het perceel kan worden aangemerkt. Voorts voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het uitoefenen van enige agrarische activiteiten op het perceel door een loonwerker voldoende is om aan te nemen dat op het perceel een agrarische bedrijfsvoering aanwezig is, omdat op het perceel slechts kleinschalige agrarische activiteiten worden uitgeoefend.
3.1. Op het perceel dient, gelet op artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, een agrarische bedrijfsvoering aanwezig te zijn. Ter zitting is door [dochter vergunninghouder] naar voren gebracht dat zij met haar vader, [vergunninghouder], die voorheen op het perceel een bollenbedrijf exploiteerde, een vennootschap onder firma heeft opgericht, waarin de kampeerplaats met tien kampeermiddelen is ondergebracht. Voorts is door [dochter vergunninghouder] ter zitting naar voren gebracht dat de vennootschap onder firma het beheer heeft over de omliggende gronden van het perceel. Deze gronden worden door de vennootschap onder firma gepacht. Tussen partijen is niet in geschil dat op deze omliggende gronden ten minste zes hectare tarwe wordt verbouwd en de bewerking van deze gronden wordt uitbesteed aan een loonwerker. [dochter vergunninghouder] heeft ter zitting verklaard dat zij dienaangaande jaarlijks een meitelling overlegt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het verbouwen van tarwe als bedrijfsmatige agrarische activiteit dient te worden aangemerkt, zodat door [dochter vergunninghouder] ter plaatse een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend. De omstandigheid dat de feitelijke werkzaamheden op de gepachte gronden wordt verricht door een loonwerker maakt niet dat geen agrarische bedrijfsvoering op het perceel aanwezig is. De rechtbank heeft in dit kader terecht overwogen dat het niet zelf uitoefenen van agrarische activiteiten op zichzelf niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of ter plaatse een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, maar dat als criterium daarvoor de bedrijfsmatigheid van de activiteiten geldt. Dat op het bouwvlak thans geen agrarische activiteiten plaatsvinden, betekent, onder voormelde omstandigheden, evenmin dat op het perceel geen agrarisch bedrijf is gevestigd. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat in het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan niet de voorwaarde wordt gesteld dat op het perceel een volwaardig agrarische bedrijf aanwezig dient te zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat niet aan de voorwaarden van het besluit van 23 juni 2004 wordt voldaan, zodat de vrijstelling nog geldt voor het hebben van een kampeerplaats met tien kampeermiddelen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
374-789.