201306136/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Liandon B.V., gevestigd te Duiven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2013 in zaak nr. 12/4738 in het geding tussen:
Liandon
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft het college aan Liandon nadeelcompensatie toegekend voor het verleggen van kabels en leidingen.
Bij besluit van 5 september 2012 heeft het college het door Liandon daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2013 heeft de rechtbank het door Liandon daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Liandon hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar Liandon, vertegenwoordigd door mr. A. Th. Meijer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door W. van Oudbroekhuizen, werkzaam bij de provincie, en mr. J.A.C.M. Nielen, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Liandon heeft in verband met de realisatie van het wegenproject N201 op verzoek van het college kabels en leidingen verlegd. Het verleggen van de leidingen is uitgevoerd door middel van een zogenaamde gestuurde boring. Daarbij diende gebruik te worden gemaakt van een mantelbuis. De boring is verricht onder het dijklichaam van de aan te leggen N201, onder een stuk watergang en onder een deel reeds bestaande weg, de Noorddammerweg in de gemeenten Amstelveen en Uithoorn. De 50 kV-kabels liggen buiten het beheergebied van de provincie en niet op basis van eigendom of een zakelijk recht.
2. Het college heeft bij besluit van 18 mei 2011 de door Liandon gemaakte kosten, € 96.805,20 exclusief BTW, vergoed met uitzondering van de kosten, € 6.267,80, van een mantelbuis. Dit besluit is conform het advies van de Hoor- en adviescommissie van 9 augustus 2012 bij de beslissing op bezwaar van 5 september 2012 gehandhaafd.
3. In artikel 2, onder 6, van de Schadevergoedingsregeling verlegging kabels en leidingen buiten beheergebied van de Provincie Noord-Holland 2005 (hierna: de Schadevergoedingsregeling) is bepaald dat voor zover de te verleggen of aan te passen kabel of leiding niet op basis van eigendom of een zakelijk recht buiten het beheergebied van de Provincie is gelegen, de materiaalkosten en de kosten van uit en in bedrijfstellen voor rekening komen van de kabel- of leidingbeheerder. De kosten van ontwerp en begeleiding en de uitvoeringskosten komen voor rekening van de Provincie. In artikel 3 van de Schadevergoedingsregeling is bepaald dat onder materiaalkosten wordt verstaan:
- kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan kosten van kabel- en leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht.
In de toelichting op artikel 3 staat dat bij de definiëring van het begrip "materiaalkosten" is uitgegaan van de gedachte dat in beginsel die materiaalkosten voor rekening van de leidingbeheerder komen, die - het infrawerk waarvoor moet worden verlegd, weggedacht - hoe dan ook gemaakt hadden moeten worden. Dit impliceert, dat indien voor het kabel- of leidingwerk een beschermingsconstructie nodig is in de vorm van bijvoorbeeld een stenen opstal (denk aan technische apparatuur ten behoeve van telecommunicatie) de materiaalkosten daarvan voor rekening van de leidingbeheerder blijven. Ook de kosten van transport van materialen naar de bouwplaats dienen te worden begrepen onder het begrip "materiaalkosten".
In artikel 5 van de Schadevergoedingsregeling is bepaald dat onder uitvoeringskosten, onder meer, worden verstaan:
- kosten voor constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen).
3. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat voor het verleggen van de kabels en leidingen een gestuurde boring de beste oplossing was en dat daarbij het gebruik van mantelbuizen noodzakelijk is. De mantelbuis is gebruikt om de boring mogelijk te maken en dient ter bescherming van de leiding of kabel. Nu het gaat om kosten ter bescherming van de leiding of kabel, dienen deze kosten aangemerkt te worden als materiaalkosten als bedoeld in artikel 3 van de schadevergoedingsregeling. De kosten vallen niet onder uitvoeringskosten als bedoeld in artikel 5, omdat de keuze voor het gebruik van mantelbuizen geen verband houdt met de aanraking van het infrastructuurwerk.
4. Liandon betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gebruikte mantelbuis valt onder het begrip materiaalkosten, waarvan de kosten voor rekening van Liandon komen. Volgens Liandon dienen de kosten aangemerkt te worden als voor vergoeding in aanmerking komende uitvoeringskosten. Daartoe stelt zij dat bij de beantwoording van de vraag of kosten als materiaalkosten zijn aan te merken, moet worden gekeken of zij ook gemaakt zouden zijn indien de nieuwe N201 ter plaatse niet aanwezig zou zijn en zij toch door het gebied een elektriciteitskabel had willen aanleggen. Indien de nieuwe N201 het gebied niet had doorkruist dan had zij kunnen volstaan met het graven van een sleuf en het daarin leggen van elektriciteitskabels zonder mantelbuizen en was een gestuurde boring met mantelbuizen niet nodig geweest. Uit de toelichting op artikel 3 volgt derhalve dat de kosten niet als materiaalkosten kunnen worden gekwalificeerd.
4.1. Artikel 3 definieert materiaalkosten en benoemt uitdrukkelijk beschermingskosten van kabels-en leidingen als materiaalkosten. Nu niet in geschil is dat de mantelbuizen dienen ter bescherming van kabels en in zoverre als materiaalkosten moeten worden aangemerkt, is het de vraag of deze kosten tevens als uitvoeringskosten kunnen worden aangemerkt. Uit artikel 5 blijkt dat daarvan sprake is als de kosten nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk. In dit geval is niet in geschil dat de mantelbuizen niet nodig zijn vanwege het te kruisen infrastructuurwerk, het wegtracé van de N201, maar dienen ter bescherming van de kabels. Dat het gebruik van mantelbuizen noodzakelijk is ter voorkoming van storingen en het voldoen aan verplichtingen op grond van, onder meer, de Elektriciteitswet, is geen grondslag voor vergoeding van kosten op grond van de Schadevergoedingsregeling. Anders dan Liandon betoogt, kan de toelichting op artikel 3, wat daarvan ook zij, daaraan niet afdoen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
299.