201305870/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2013 in zaak nr. 12/3909 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] tot kwijtschelding en herziening van de terugvordering van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2007 afgewezen.
Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking.
2. Bij besluit van 13 mei 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 gewijzigd vastgesteld op nihil en het teveel ontvangene teruggevorderd. Het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar is door de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 26 mei 2010 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellant] geen beroep ingesteld. Bij brief van 30 juni 2011 heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht de terugvordering van het voorschot te herzien en het terug te vorderen bedrag kwijt te schelden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen, vanwege bijzondere omstandigheden, de terugvordering van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 had moeten herzien. Hij voert daartoe aan dat de kinderopvanginstelling niet meer bestaat, waardoor hij geen jaaropgave kan overleggen en de kosten voor kinderopvang niet kan aantonen. Voorts betoogt [appellant] dat hij niet wist en ook niet kon weten dat hij kosten moest maken voor kinderopvang. Hij stelt bovendien geen voorschot kinderopvangtoeslag te hebben ontvangen omdat die door de Belastingdienst/Toeslagen op de rekening van de kinderopvanginstelling is overgemaakt. Volgens [appellant] had de Belastingdienst/Toeslagen dan ook tot kwijtschelding moeten overgaan.
3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
3.2. In zijn bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2009 heeft [appellant] te kennen gegeven de door de Belastingdienst/Toeslagen gevraagde stukken niet te kunnen overleggen omdat hij niet meer met de kinderopvanginstelling in contact kon komen en dat het voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen op de rekening van de kinderopvanginstelling is overgemaakt. Daarbij heeft hij ook verzocht om kwijtschelding. In het verzoek van 30 juni 2011 heeft [appellant] dezelfde feiten en omstandigheden gesteld als eerder in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 13 mei 2009. [appellant] heeft dan ook geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd als hiervoor bedoeld.
Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangetoond dat buitengewone omstandigheden bestaan waarin zeer zwaarwegende belangen op het spel staan, is voor toetsing van het besluit van 16 augustus 2012 geen plaats.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
85-809.