ECLI:NL:RVS:2014:2061

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
201305780/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek

In deze zaak heeft [appellant] op 3 december 2012 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het COa heeft op 27 februari 2013 de gevraagde documenten alsnog toegestuurd, maar [appellant] heeft het beroep gehandhaafd omdat hij meende recht te hebben op een dwangsom wegens het uitblijven van een besluit. De rechtbank Den Haag heeft op 15 mei 2013 het beroep gegrond verklaard, maar het COa niet verplicht tot het betalen van een dwangsom, omdat de faxberichten van [appellant] niet als ingebrekestelling konden worden aangemerkt.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld op 8 april 2014. [appellant] was vertegenwoordigd door ing. M.J.M. Bergers, terwijl het COa werd vertegenwoordigd door mr. A.A.E. Spoor. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellant] ontvankelijk heeft geacht, omdat de faxberichten niet voldeden aan de eisen van een geldige ingebrekestelling. Hierdoor kon [appellant] geen beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan [appellant] wordt terugbetaald.

Uitspraak

201305780/1/A3.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/11284 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij brief van 3 december 2012 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het COa aan [appellant] de gevraagde documenten toegezonden.
Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.J.M. Bergers, rechtsbijstandverlener bij Bergers Rechtsbijstand, en het COa, vertegenwoordigd door mr. A.A.E. Spoor, werkzaam bij het COa, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, is het beroep, indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, niet aan een termijn gebonden.
Ingevolge het tweede lid kan het beroepschrift worden ingediend, zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 8:55c stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
2. Per fax van 28 mei 2012 heeft [appellant] het COa verzocht om openbaarmaking van documenten waaruit blijkt hoeveel Wob-verzoeken het COa in 2009, 2010 en 2011 heeft ontvangen en hoe die verzoeken zijn afgehandeld. Dit verzoek heeft hij nogmaals ingediend per fax van 27 juni 2012 en daarin heeft hij het COa verzocht ‘voortvarend een besluit te nemen’. Bij faxbericht van 8 oktober 2012 heeft [appellant] gewezen op zijn eerdere verzoeken, zijn verzoek wederom herhaald ‘wegens het uitblijven van een besluit’ en het COa gevraagd om ‘dringend een besluit te nemen’.
Bij brief van 3 december 2012 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het COa op zijn Wob-verzoek en de rechtbank onder meer verzocht de hoogte van de door het COa verbeurde dwangsom vast te stellen en het COa te verplichten die dwangsom aan hem te betalen.
Bij brief van 4 januari 2013 heeft het COa [appellant] bericht niet eerder van zijn verzoeken op de hoogte te zijn geraakt dan via de brief van de rechtbank van 12 december 2012, waarbij de rechtbank het beroepschrift van [appellant] heeft toegezonden. Zij geeft voorts te kennen de ontvangstdatum van die brief, 13 december 2012, als datum van de aanvraag aan te merken.
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het COa aan [appellant] de gevraagde documenten toegezonden.
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa met het alsnog genomen besluit van 27 februari 2013 geheel aan [appellant] tegemoet is gekomen, hetgeen hij ter zitting ook heeft bevestigd. [appellant] heeft het door hem ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niettemin gehandhaafd, omdat volgens hem het COa een dwangsom is verschuldigd. De rechtbank heeft hierin een belang van [appellant] bij beoordeling van het beroep aanwezig geacht. Zij heeft overwogen dat [appellant] de verzending per fax van zijn verzoeken voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat het COa, er van uitgaande dat het verzoek op 28 mei 2012 is ingediend, de in artikel 6 van de Wob neergelegde beslistermijn heeft overschreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van [appellant] gegrond is. Om proceseconomische redenen heeft zij evenwel overwogen dat het COa geen dwangsom is verschuldigd. De faxberichten van 27 juni 2012 en 8 oktober 2012 zijn niet aan te merken als ingebrekestelling, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de faxberichten van 27 juni 2012 en 8 oktober 2012 niet zijn aan te merken als ingebrekestelling. In de faxen heeft hij er op gewezen dat een besluit is uitgebleven en dringend gevraagd een besluit te nemen. Uit het woord ‘dringend’ had het COa kunnen concluderen dat het geacht werd binnen twee weken een besluit te nemen. Voorts zijn er aan de inhoud van een ingebrekestelling geen bijzondere wettelijke eisen gesteld. Voorzover deze faxberichten evenwel geen ingebrekestellingen zijn, dient zijn beroepschrift bij de rechtbank als zodanig te worden aangemerkt, aldus [appellant].
4.1. Het faxbericht van 27 juni 2012 behelst een woordelijke herhaling van het verzoek van 28 mei 2012. Hierin is niet naar dat verzoek verwezen. Het faxbericht van 8 oktober 2012 behelst slechts een herinnering aan datzelfde verzoek, met het dringende verzoek daarop een besluit te nemen. Uit de faxberichten valt niet af te leiden dat [appellant] het COa daarmee heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit op het verzoek te nemen of dat aanspraak op een dwangsom zal worden gemaakt, indien dat besluit niet binnen een redelijke termijn wordt genomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012 in zaak nr. 201109778/1/A3). De rechtbank heeft terecht overwogen dat de faxberichten niet zijn aan te merken als ingebrekestellingen. Dit brengt echter met zich dat de rechtbank het beroep van [appellant] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is een geldige ingebrekestelling immers een voorwaarde om beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in te kunnen stellen. Nu de faxberichten niet als ingebrekestelling zijn aan te merken, voldoet [appellant] niet aan die voorwaarde. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient reeds hierom te worden vernietigd. Ook indien het beroepschrift als ingebrekestelling zou worden aangemerkt, leidt dit niet tot het door [appellant] gewenste resultaat, aangezien er dan een beroepschrift ontbreekt.
5. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/11284;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
434-773.