201403502/2/A1.
Datum uitspraak: 27 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Oijen, gemeente Oss,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 27 maart 2014 in zaken nrs. 14/579 en 14/580 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast binnen twee maanden na de verzenddatum ervan twee gebouwen en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, op het perceel [locatie] te Oijen te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot twee maanden na de verzenddatum ervan.
Bij uitspraak van 27 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat te Veghel, en het college, vertegenwoordigd door J.F.A.C. Verbruggen-Pietjouw, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 17 februari 2014 heeft het college de last opgeschort tot 28 mei 2014.
2. Het verzoek strekt ertoe dat de last om de hooiopslag, de ruif en het kippenhok op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden, wordt geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. De voorzitter gaat ervan uit dat de ruif en het kippenhok sinds 1992 op het perceel aanwezig zijn en de hooiopslag sinds 2002. In de bodemprocedure zal het betoog van [verzoeker] dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college ten onrechte is overgegaan tot handhavend optreden, door de Afdeling worden beoordeeld. De behandeling daarvan zal naar verwachting aan het eind van het derde kwartaal van 2014 plaatsvinden. Over de vraag of hangende die procedure aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, wordt overwogen dat ter zitting van de voorzitter niet is gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht. De voorzitter is van oordeel dat het belang van [verzoeker] om de bouwwerken in afwachting van de behandeling van het hoger beroep door de Afdeling in stand te houden, zwaarder weegt dan het belang van het college.
4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 7 januari 2014, kenmerk PVTH/J 7708, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 3 september 2013, kenmerk PVTH/136956;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.017,54 (zegge: duizendzeventien euro en vierenvijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Wijgerde
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2014
672.