ECLI:NL:RVS:2014:2040
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- A.W.M. Bijloos
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 december 2013 het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken, heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 28 februari 2013 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank gegrond werd verklaard, waardoor het besluit van de staatssecretaris werd vernietigd.
De staatssecretaris heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor de vreemdeling in feite heeft gekregen wat hij beoogde: voortzetting van zijn rechtmatig verblijf op basis van de verblijfsvergunning asiel. In het hoger beroep dat de vreemdeling heeft ingesteld, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat de vreemdeling geen procesbelang meer heeft, aangezien hij al het gewenste resultaat heeft behaald met de uitspraak van de rechtbank.
De Raad van State heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. H.G. Lubberdink als voorzitter en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij als leden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 mei 2014.