ECLI:NL:RVS:2014:203

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201303354/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid door RDW wegens niet naleven verplichtingen tijdens steekproef

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 8 april 2013 het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de intrekking van de keuringsbevoegdheid van [appellant] door de RDW, die op 19 december 2012 besloot om deze bevoegdheid voor de duur van twaalf weken in te trekken. Dit besluit werd later gewijzigd in een intrekking voor zes weken, na het bezwaar van [appellant]. De RDW stelde dat [appellant] niet voldoende medewerking had verleend aan een steekproef, wat leidde tot de intrekking van zijn bevoegdheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 januari 2014 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de RDW was vertegenwoordigd door een medewerker. De Afdeling overwoog dat de RDW op basis van artikel 87a van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd was om de keuringsbevoegdheid in te trekken, indien de keurmeester niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de erkenning en keuringsbevoegdheid.

[appellant] betoogde dat hij alles had gedaan om te voorkomen dat het voertuig dat aan de steekproef was onderworpen, zou wegrijden. De Afdeling oordeelde echter dat hij niet voldoende maatregelen had getroffen en dat hij daarmee het risico had genomen dat het voertuig werd onttrokken aan de steekproef. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat de RDW de intrekking van de keuringsbevoegdheid kon handhaven. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd.

Uitspraak

201303354/1/A1.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 april 2013 in zaak nrs. 13/1362 en 13/1363 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2012 heeft de RDW de aan [appellant] verleende keuringsbevoegdheid voor het keuren van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van twaalf weken ingetrokken.
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het bezwaar betrekking heeft op de sanctiehoogte en de sanctie gewijzigd in een intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken, en het besluit van 19 december 2012 voor het overige gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 april 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.F. van Immerseel, advocaat te Rotterdam, en de RDW, vertegenwoordigd door N.T.P. Eshuis, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de RDW de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie de bevoegdheid is verleend handelt in strijd met één of meer uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK gelden de in het tweede tot en met het zesde lid genoemde verplichtingen indien het voertuig blijkens mededeling van de RDW aan een steekproef wordt onderworpen.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder c, wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de RDW gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef.
In de Bijlage APK Keurmeester bij de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 oktober 2012 is het volgende vermeld:
"Als een voertuig in een steekproef valt, dient u al het mogelijke te doen om te voorkomen dat het gekeurde voertuig de keuringsruimte verlaat. U doet dit bijvoorbeeld door voertuigeigenaren goed te informeren over de steekproef, hen niet op de keuring te laten wachten, hen vervangend vervoer aan te bieden of hen weg te laten brengen. In ieder geval moet u de aanvrager voorafgaand aan de keuring duidelijk maken dat de mogelijkheid bestaat dat zijn voertuig in de steekproef valt en wat daar de gevolgen van zijn."
2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het wegrijden van het aan de steekproef onderworpen voertuig te voorkomen. Hij voert daartoe aan dat het keuringsstation een actief ontmoedigingsbeleid heeft om cliënten te laten wachten, de sleutels van voertuigen in een afsluitbare kast worden bewaard en hij na het incident op correcte wijze heeft gehandeld door geen keuringsrapport af te geven en het APK-Centrum Nederland te bellen om het incident te melden.
2.1. De RDW heeft aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit tot intrekking van de aan [appellant] verleende keuringsbevoegdheid ten grondslag gelegd dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 31, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK. Daartoe heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat bij de in het kader van een steekproef geëiste herkeuring niet de vereiste medewerking is verleend, aangezien het aan de steekproef onderworpen voertuig niet in de keuringsplaats aanwezig was bij aankomst van de steekproefcontroleur.
2.2. Voormelde passage uit de bijlage bij de Toezichtbeleidsbrief behelst geen uitputtende opsomming van wat een keurmeester concreet moet doen om te voorkomen dat een voertuig wordt onttrokken aan een steekproef. Wel wordt daarin voldoende duidelijk gemaakt dat een keurmeester die tot keuring van een voertuig overgaat terwijl de aanbieder van dat voertuig ter plaatse de uitkomst van de keuring afwacht, een vergroot risico neemt dat de aanbieder ondanks de mededeling dat het voertuig in een steekproef valt toch met het voertuig wil wegrijden en dat dit meebrengt dat in een dergelijke situatie extra maatregelen moeten worden getroffen om dat te voorkomen.
2.3. Dat [appellant] normaliter cliënten niet laat wachten op de uitkomst van de keuring, laat onverlet dat hij om hem moverende redenen de aanbieder van het voertuig in dit geval wel heeft laten wachten in de keuringsruimte en hij aldus voormeld vergroot risico heeft genomen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheden dat de deuren van de keuringsruimte openstonden, en [appellant], omdat hij daarin geen kwaad zag, de aanbieder heeft toegestaan zijn voertuig van de brug af te laten rijden, terwijl is verteld dat het voertuig daadwerkelijk in de steekproef is gevallen. Voor zover [appellant] stelt dat als een aanbieder van een voertuig hem sommeert de sleutels van het voertuig te overhandigen, hij deze moet overhandigen en toe moet staan dat de aanbieder in zijn voertuig wegrijdt, wordt overwogen dat, wat daar ook van zij, niet is gebleken dat een dergelijke situatie zich hier heeft voorgedaan. Immers, de aanbieder zijn de sleutels overhandigd en de aanbieder is toegelaten het voertuig zelf van de brug af te tijden, omdat daarin geen kwaad werd gezien. Dat [appellant], naar gesteld, na het incident op correcte wijze heeft gehandeld, doet er niet aan af dat hij niet alles heeft gedaan om te voorkomen dat de aanbieder van het voertuig daarmee wegreed en daardoor het voertuig werd onttrokken aan de steekproef.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om alle medewerking te verlenen aan de steekproef in de zin van artikel 31, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK en dat de RDW derhalve kon overgaan tot tijdelijke intrekking van de aan [appellant] verleende keuringsbevoegdheid.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
473.