201307614/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
mr. A. van der Schee, in hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting Stichting Jenaplan Onderwijs 'De Regenboog', kantoorhoudend te Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht’ van 8 juli 2013 in zaak nr. 12/3545 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college van gedeputeerde staten bepaald dat de stichting blijvend heeft opgehouden het gebouw en het terrein voor de school ‘De Regenboog’ te gebruiken.
Bij besluit van 4 september 2012 heeft het college van gedeputeerde staten het door de curator daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2013 heeft de rechtbank het door de curator daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de curator hoger beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2013, waar de curator, bijgestaan door mr. P.M.L. Schilder-Spel, advocaat te Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J. Bootsma en mr. J.H. van der Weide, beiden advocaat te Den Haag, en mr. D. Goris, werkzaam bij de gemeente Stichtse Vecht, zijn verschenen.
Het college van gedeputeerde staten is niet verschenen, omdat het niet op de juiste wijze was opgeroepen. Het heeft bij monde van mr. L.A. Sluiter, werkzaam bij de provincie Utrecht, toestemming gegeven de zaak buiten zijn aanwezigheid ter zitting te behandelen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 103, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een niet door de gemeente in stand gehouden school tot stand heeft gebracht, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders overeenkomen.
Ingevolge artikel 110, eerste lid, kunnen het college van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
Ingevolge het tweede lid kan het college van gedeputeerde staten in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door het college van burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, hoort het college van gedeputeerde staten de wederpartij.
Ingevolge het derde lid doet het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, hiervan onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid wordt de in het eerste lid bedoelde akte, het in het tweede lid bedoelde onherroepelijk geworden besluit onderscheidenlijk de uitspraak, zodra de akte door beide partijen is getekend, of het besluit van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een besluit als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel E 33 van de Overgangswet WBO. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.
Ingevolge artikel 163, eerste lid, eindigt het recht op het gebouw en terrein en worden alle roerende zaken, behalve die welke het bevoegd gezag uit eigen middelen heeft aangeschaft, aan de gemeente op wier grondgebied het gebouw en terrein zijn gelegen, overgedragen, indien de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd of het bevoegd gezag tot de opheffing van de school beslist.
Ingevolge het tweede lid is artikel 110, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de verklaring ingevolge het eerste lid en het besluit ingevolge het tweede lid als datum waarop het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein voor de school te gebruiken, zal worden genoemd de datum waarop de bekostiging is geëindigd dan wel zal eindigen.
Ingevolge artikel 20 van de Faillissementswet omvat het faillissement het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring.
Ingevolge artikel 23 verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen, te rekenen van de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, kan, indien op de dag van faillissementsverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, de levering niet meer geldig geschieden.
2. De gemeente Maarssen, opgegaan in de gemeente Stichtse Vecht, heeft in 1985 het terrein en het schoolgebouw in eigendom overgedragen aan de vereniging Vereniging Jenaplanonderwijs Maarssen. De stichting is de rechtsopvolger van die vereniging. De stichting is op 1 december 2011 door de rechter in staat van faillissement verklaard en heeft met ingang van 24 december 2011 haar onderwijsactiviteiten gestaakt.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht heeft op 2 december 2011 de curator verzocht een akte als bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de WPO te ondertekenen. De curator heeft bij brief van 7 december 2011 bericht dat deze daartoe niet zal overgaan, omdat het faillissement daaraan in de weg staat.
Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens aan het college van gedeputeerde staten gevraagd een besluit te nemen als bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de WPO.
3. De curator betoogt dat het college van gedeputeerde staten niet bevoegd was toepassing te geven aan artikel 110, tweede lid, van de WPO, nu er geen geschil was tussen het bevoegd gezag van de school en het college van burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden het gebouw en terrein, voor de school te gebruiken. Voor zover er al een geschil was, was dit een geschil tussen de curator en het college van burgemeester en wethouders en is niet voldaan aan het in artikel 110, tweede lid, van de WPO bepaalde, aldus de curator.
3.1. Niet in geschil is dat de curator heeft geweigerd in een gezamenlijke akte met het college van burgemeester en wethouders te verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden het gebouw en terrein voor de school te gebruiken. Dat artikel 110, eerste lid, van de WPO niet uitdrukkelijk ziet op de situatie dat het bevoegd gezag de beschikking over zijn vermogen heeft verloren en daarom niet kan weigeren in een gezamenlijke akte te verklaren dat de school heeft opgehouden het gebouw en terrein voor de school te gebruiken, maakt niet dat deze bepaling niet van toepassing is. Met de weigering van de curator de akte te ondertekenen bestaat evenzeer een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid van artikel 110 van de WPO. Het college van gedeputeerde staten was derhalve bevoegd op verzoek van het college van burgemeester en wethouders te besluiten, dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan voor de school te gebruiken.
4. De curator betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de stichting het schoolgebouw uit eigen middelen heeft gefinancierd, zodat reeds daarom artikel 110 van de WPO niet van toepassing is. Daartoe voert de curator aan dat uit de brief van 25 augustus 1985 blijkt dat de stichting aan de gemeente Maarssen heeft verzocht aan haar een kavel grond van 2750 vierkante meter, gelegen in Spechtenkamp, te verkopen voor het realiseren van een jenaplan basisschool. Voorts blijkt uit een advies van 18 september 1985 aan het college dat een prijs per vierkante meter in rekening zal worden gebracht die aansluit bij de prijs die voor de grondopbrengst is geraamd en die aansluit bij de normvergoeding voor grondaankoop die de stichting ontvangt van het rijk. Voorts is op 5 november 1985 een voorstel aan de gemeenteraad gezonden waarin wordt vermeld dat de grondoverdracht om niet dient te geschieden en de kosten ter verkrijging van de grond in mindering worden gebracht op het te voteren investeringsbudget voor de school. Aldus heeft verkoop plaatsgevonden aan de stichting, waarbij de stichting heeft betaald door middel van verrekening. Nu de stichting tegen het vonnis van 3 april 2013 in zaak nr. C/16/324379/HA ZA 12-674 van de rechtbank Utrecht hoger beroep heeft ingesteld, kan dat vonnis niet van doorslaggevend belang worden geacht voor het onderhavige geschil, aldus de curator.
4.1. In de akte van levering van 6 oktober 1986 is vermeld dat de gemeente Maarssen ter uitvoering van het besluit van de gemeenteraad van 18 november 1985, nummer 4941, heeft verkocht en in volle en onbezwaarde eigendom zal leveren een perceel te Maarssen in de wijk Spechtenkamp. Weliswaar is in de akte vermeld dat de waarde van de overgedragen grond ƒ 399.052,50 bedraagt, maar daaruit blijkt niet dat de vereniging dat of een ander bedrag heeft betaald voor de grond, dan wel voor het schoolgebouw.
In de vergadering van 18 november 1985 heeft de gemeenteraad besloten om onvoorwaardelijk en om niet over te dragen aan de vereniging een perceel van 2750 vierkante meter, gelegen in de wijk Spechtenkamp, alsmede om een perceel grond ter grootte van 102 vierkante meter, gelegen in die wijk Spechtenkamp, om niet in eigendom over te dragen, op voorwaarde dat de kosten van deze grond in mindering zullen worden gebracht op het eventueel in de toekomst te voteren stichtingskrediet voor een uitbreiding van het permanente gebouw van de onder de vereniging ressorterende basisschool "De Regenboog".
Uit de akte van levering, gelezen in samenhang met het raadsbesluit van 18 november 1985, volgt dat zowel het perceel van 2750 vierkante meter, als het perceel van 102 vierkante meter om niet is overgedragen aan de vereniging en dat met betrekking tot het laatste perceel slechts de voorwaarde is gesteld dat de kosten van de grond in mindering zullen worden gebracht op het eventueel in de toekomst door de gemeente te voteren stichtingskrediet voor een uitbreiding van het gebouw van de basisschool "De Regenboog". De stichting heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de vereniging destijds de grond al dan niet voor een deel met eigen middelen heeft betaald.
Het betoog faalt.
5. De curator betoogt voorts dat de Faillissementswet eraan in de weg staat dat het college van gedeputeerde staten zijn bevoegdheid gebruikt, nu artikel 110, tweede lid, van de WPO is bedoeld voor de situatie waarin het college van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag een geschil hebben over de vraag of het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden of blijvend zal ophouden het gebouw of terrein voor de school te gebruiken en die situatie niet aan de orde is. Het college van gedeputeerde staten heeft die bevoegdheid niet gekregen om registergoederen die in een faillissementsboedel vallen daaraan te onttrekken met toepassing van die bepaling.
5.1. In artikel 110, vierde lid, van de WPO is bepaald dat de gemeente door inschrijving van een gezamenlijke akte van het college van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag, een onherroepelijk besluit van het college van gedeputeerde staten of een rechterlijke uitspraak in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) de eigendom verkrijgt. Deze bepaling is een bijzondere titel als bedoeld in artikel 3:80 van Boek 3 van het BW voor het verkrijgen van de eigendom van een schoolgebouw of terrein. Voor die verkrijging is geen overdracht als bedoeld in artikel 84 van Boek 3 van het BW vereist. Dat het bevoegd gezag door het faillissement de beschikking over zijn vermogen heeft verloren en niet meer geldig kan leveren, staat derhalve niet in de weg aan toepassing van artikel 110 van de WPO.
Het betoog faalt.
6. Het betoog van de curator dat het college van gedeputeerde staten heeft nagelaten bij de toepassing van zijn bevoegdheid in ogenschouw te nemen dat de school is betaald door verrekening, faalt evenzeer. Nu het schoolgebouw en het terrein geheel zijn betaald met publieke middelen, bestond voor het college van gedeputeerde staten geen aanleiding af te zien van toepassing van zijn bevoegdheid te besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
362.