ECLI:NL:RVS:2014:2022

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
201307563/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.A.E. Planken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het dagelijks bestuur inzake schadevergoeding voor ontslag bij Connexxion

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het Bestuur Regio Utrecht, dat op 14 juni 2012 het verzoek om schadevergoeding buiten behandeling heeft gesteld. [appellant], die sinds 1997 als buschauffeur bij Connexxion Openbaar Vervoer N.V. werkte en in 2006 werd ontslagen, stelt dat zijn inkomensschade het gevolg is van onvoldoende toezicht door het dagelijks bestuur op misstanden bij de busmaatschappij. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere uitspraak op 15 juli 2013 het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar het dagelijks bestuur heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk was. De Afdeling stelt dat het door [appellant] gestelde schadeveroorzakende handelen, namelijk het niet uitoefenen van toezichthoudende taken, niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is er geen mogelijkheid voor beroep bij de bestuursrechter. De Afdeling bevestigt dat [appellant] de mogelijkheid heeft om een vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen, maar dat de toegang tot de bestuursrechter niet wordt belemmerd.

De Afdeling oordeelt verder dat er geen grond is voor de stelling van [appellant] dat er geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft voldoende gelegenheid geboden voor het indienen van stukken en het toelichten van standpunten. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307563/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ooij, gemeente Ubbergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juli 2013 in zaak nr. 13/232 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Bestuur Regio Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 12 december 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag ongegrond is verklaard, het besluit van 12 december 2012 in zoverre vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 12 december 2012, voor zover dat is vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. appellant] is vanaf 1997 werkzaam geweest als buschauffeur bij Connexxion Openbaar Vervoer N.V. Vanaf 2005 is hij in vaste dienst getreden. In 2006 is hij door Connexxion ontslagen. [appellant] stelt dat de door hem geleden inkomensschade het gevolg is van onvoldoende toezicht door het dagelijks bestuur op misstanden bij de busmaatschappij Connexion.
2. [ appellant] betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur het gemaakte bezwaar, voor zover dat zag op de weigering schadevergoeding toe te kennen wegens het beweerdelijk niet uitoefenen van toezicht op de door [appellant] gestelde misstanden, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, - voor zover thans van belang - dient degene, aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken.
4. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2000 in zaak no. 199901533/1; AB 2000, 339) is de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, dat zoals door verzoeker is gesteld is veroorzaakt bij de uitoefening door dat orgaan van een publiekrechtelijke bevoegdheid, een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Volgens die jurisprudentie is de bestuursrechter echter slechts bevoegd om van een beroep tegen zodanig besluit kennis te nemen, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid.
5. Het door [appellant] gestelde schadeveroorzakende handelen, namelijk het niet uitoefenen van toezichthoudende taken die op grond van Europese regelgeving aan het dagelijks bestuur zijn toegekend, dient aangemerkt te worden als feitelijk handelen dan wel nalaten en is niet neergelegd in een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartegen staat geen beroep bij de bestuursrechter open. Derhalve is de bestuursrechter evenmin bevoegd kennis te nemen van de afwijzing van het verzoek om ten gevolge van die handelingen of dat nalaten opgekomen schade te vergoeden en kan daartegen ook geen bezwaar worden gemaakt.
6. Uit hetgeen zojuist is overwogen, volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
7. Anders dan [appellant] betoogt is er geen grond voor het oordeel dat het rechtskader van de Awb in zoverre wegens strijdigheid met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de toegang tot de rechter wordt belemmerd. Het staat [appellant] vrij, gelet op artikel 8:71 van de Awb, een vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen.
8. Evenmin slaagt het betoog dat bij de rechtbank geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden. Het stellen van termijnen voor het indienen van stukken en het in tijdsduur beperken van de mondelinge toelichting ter zitting is niet in strijd met het EVRM. Daarbij komt dat [appellant] ruim gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om stukken in te dienen en zijn standpunt ter zitting toe te lichten. Voor zover hij stelt dat de rechtbank niet over een volledig procesdossier beschikte, is dat onjuist. Uit de stukken blijkt dat de rechtbank daarover beschikte. Voor zover hij meer in het bijzonder stelt dat het dagelijks bestuur heeft nagelaten stukken aan te dragen over de door hem gestelde misstanden bij de busmaatschappij en deze stukken in het dossier van de rechtbank ontbraken, bestaat evenmin grond hem daarin te volgen. Nu de rechtbank, gelet op hetgeen onder 5 is overwogen, terecht heeft geoordeeld dat tegen het feitelijk handelen dan wel nalaten ingevolge de Awb geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, was zij niet gehouden nadere stukken op te vragen over de gestelde schadeoorzaak. Tot slot kan [appellant] evenmin in zijn stelling worden gevolgd dat de omstandigheid dat het dagelijks bestuur geen loket ter beschikking heeft gesteld voor klachten over misstanden bij Connexxion voldoende is voor toekenning van de door hem gevorderde schadevergoeding. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
299.