201302152/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 januari 2013 in zaak nr. 12/2825 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2011 heeft het college zijn beslissing van 28 juni 2011 tot het onmiddellijk toepassen van bestuursdwang door het ontmantelen van een hennepkwekerij in het pand op het perceel [locatie] te [plaats] op schrift gesteld en aan [appellante] kenbaar gemaakt. Daarbij heeft het college medegedeeld dat de aan de toepassing van de bestuursdwang verbonden kosten voor rekening van [appellante] zullen worden gebracht.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 december 2012 heeft het college de kosten voor het voorbereiden en uitvoeren van bestuursdwang gesteld op € 3.480,48.
Bij uitspraak van 17 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college het besluit van 4 december 2012 herzien en de kosten voor het voorbereiden en uitvoeren van bestuursdwang gesteld op € 3.325,48.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft het college het besluit van 2 mei 2013 herzien en de kosten voor het voorbereiden en uitvoeren van bestuursdwang gesteld op € 3.030,48.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.A.L. van Engelen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals dat gold ten tijde van belang, wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:25, zesde lid, stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft het hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. In het pand op het perceel is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Vaststaat dat het gebruik van de woning als hennepkwekerij in strijd is met artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet en de artikelen 2.52 en 2.55 van het Bouwbesluit, alsmede met artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals die artikelen luidden ten tijde van belang, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet wist of kon weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt.
3.1. Niet in geschil is dat [appellante] een professionele verhuurder is en eigenaar van het pand was ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij. Op 3 juni 2011 is het pand, door tussenkomst van [bedrijf], met ingang van 1 juli 2011 verhuurd aan [huurder]. [huurder] heeft de sleutels van het pand op 3 juni 2011 in ontvangst genomen en heeft contant een borg van € 1.600,00 betaald. Voorafgaand aan de overdracht van de sleutels van het pand heeft hij geen kopie van zijn identiteitsbewijs overgelegd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 januari 2013 in zaak nr. 201202912/1/A1), mag van de eigenaar van een pand worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. De eigenaar dient aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet wist of kon weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt en heeft gelet hierop terecht overwogen dat [appellante] als overtreder kon worden aangemerkt. Hierbij heeft de rechtbank, in navolging van het college, terecht in aanmerking genomen dat zij de sleutels van het pand heeft laten afgeven aan een persoon die geen identiteitsgegevens heeft overgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank in dit kader onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201201492/1/A1 terecht overwogen, dat vanwege de door de huurder gedane contante betaling van de borg van € 1.600,00 extra waakzaamheid van de verhuurder wordt gevraagd. Dat [appellante] na het besluit van 12 september 2011 is nagegaan of [huurder] bekend is bij de politie, laat onverlet dat [appellante] alvorens de sleutels van het pand te laten afgeven de identiteit van de huurder niet heeft vastgesteld en gecontroleerd.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college had kunnen volstaan met het afsluiten van de elektriciteitsvoorziening en/of de verwarming van het pand. Zij voert in dit verband aan dat zij door de onmiddellijke ontmanteling niet in de gelegenheid is gesteld de hennepkwekerij zelf te ontmantelen, waardoor zij ten onrechte met kosten voor de ten uitvoer gelegde spoedeisende bestuursdwang is geconfronteerd.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de inspectie van het pand op 28 juni 2011 een brandgevaarlijke situatie bestond. Zoals de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2012 in zaak nr. 201109221/1/A1, terecht heeft overwogen heeft het college niet behoeven te volstaan met het alleen afsluiten van de elektriciteitsvoorziening, aangezien dan de kans bestaat dat een nieuwe aansluiting op het elektriciteitsnet zal worden aangelegd en de exploitatie van de hennepkwekerij zal worden voortgezet. Gelet op de brandgevaarlijke situatie heeft de rechtbank terecht overwogen dat voldoende feitelijke grondslag bestond om ter zake met spoed wegens overtreding van het Bouwbesluit op te treden. In hetgeen [appellante] verder in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college gehouden was haar in de gelegenheid te stellen om de hennepkwekerij zelf te ontmantelen.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellante] de in beroep aangevoerde gronden herhaalt en inlast, wordt overwogen dat de rechtbank hierop is ingegaan. In hoger beroep heeft [appellante] niet uiteengezet dat en waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het aangevoerde geeft daarom ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Bij besluit van 10 juni 2013 heeft het college de kosten die verband houden met de toepassing van bestuursdwang, onder verwijzing naar een van het besluit deel uitmakend kostenoverzicht, vastgesteld op € 3.030,48.
8. [appellante] betoogt dat de kostenbeschikking van 4 december 2012 ten onrechte niet binnen een redelijke termijn is genomen. Zij betoogt verder dat de door het college op haar verhaalde kosten van de ambtelijke werkzaamheden te hoog zijn en dat de kosten lager hadden kunnen zijn indien [appellante] zelf gelegenheid had gekregen om de hennepkwekerij te verwijderen.
8.1. Hoewel de aanvankelijke kostenbeschikking eerst op 4 december 2012 is genomen, is [appellante], zoals zij heeft erkend ter zitting, daardoor niet in haar belangen geschaad. Voorts heeft [appellante] niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat de door het college in rekening gebrachte ambtelijke kosten van de uitvoering van bestuursdwang van € 900,00 onredelijk hoog zijn. De omstandigheid dat de kosten lager zouden zijn als [appellante] zelf de hennepkwekerij zou hebben ontmanteld, is een betoog dat is gericht tegen de oplegging van de bestuursdwang en kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1, in het kader van de kostenbeschikking niet leiden tot het oordeel dat de kosten niet in redelijkheid kunnen worden verhaald op [appellante]. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat het college de in het besluit van 10 juni 2013 opgenomen kosten niet in redelijkheid op haar heeft kunnen verhalen.
Het betoog faalt.
9. Het beroep tegen het besluit van 10 juni 2013 is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam van 10 juni 2013 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
407-700.