ECLI:NL:RVS:2014:1988

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
201300536/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderopvangtoeslag en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het bezwaar van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 werd afgewezen. De Belastingdienst had op 6 juli 2011 het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag op nihil vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, maar verklaarde het bezwaar zelf ongegrond, omdat [appellante] geen gebruik had gemaakt van geregistreerde gastouderopvang.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door zelf te oordelen over de gastouderopvang. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 juni 2014 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep gegrond is, omdat de rechtbank inderdaad buiten de omvang van het geschil is getreden. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen moet opnieuw beslissen op het bezwaar van [appellante].

Daarnaast wordt de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving omtrent kinderopvangtoeslag en de rol van de rechtbank in het proces.

Uitspraak

201300536/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 december 2012 in zaak nr. 12/314 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2011 vernietigd en, zelf in de zaak voorziend, het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.J. Joosten, advocaat te Utrecht, vergezeld door J.M. Zeldenrust, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen waaruit blijkt dat zij in de periode 1 februari 2008 tot en met 30 april 2008 geen gebruik heeft gemaakt van innovatieve gastouderopvang en de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid te stellen om, na ontvangst van die stukken, te bezien of deze aanleiding geven tot een wijziging van zijn standpunt dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008.
Bij brief van 20 februari 2014 heeft [appellante] te kennen gegeven niet in staat te zijn de gevraagde stukken over te leggen.
Met toestemming van partijen is afgezien van een voortzetting van de behandeling ter zitting. Vervolgens is met toepassing van artikel 8:65, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 87, eerste lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor een periode van ten hoogste vier jaar ten behoeve van experimenten, die ten doel hebben de totstandkoming van innovatieve kinderopvang mogelijk te maken, vormen van kinderopvang worden aangewezen en kunnen regels worden gesteld omtrent:
a. de kwaliteit van de aan te wijzen vormen van kinderopvang;
b. het toezicht op de naleving van de regels, bedoeld onder a;
c. de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de hoogte van de tegemoetkomingen van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
d. de duur van de aan te wijzen vormen van kinderopvang als experiment.
Bij die regels kan worden afgeweken van artikel 1, eerste lid, onder c en e, artikel 7, hoofdstuk 3, met uitzondering van artikel 48, alsmede van hoofdstuk 4, paragrafen 1 en 2, hoofdstuk 5, paragraaf 2.
Ingevolge het tweede lid heeft, indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, een ouder als bedoeld in de artikelen 6, 22, 29 of 35 aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft een experimentele vorm van kinderopvang, welke is geregistreerd.
Ingevolge artikel 1 van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang (hierna: het Besluit), zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt als experimentele vorm van kinderopvang als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wko aangewezen gastouderopvang, die, in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van die wet, bestaat in de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen op het woonadres waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.
2. [appellante] heeft in 2008 gebruik gemaakt van gastouderopvang, verzorgd door [kinderdagverblijf]. Omdat [kinderdagverblijf] in dat jaar nog niet geregistreerd was, heeft zij voor de bemiddeling gebruik gemaakt van gastouderbureau Gastouderservice Nederland in de periode 1 februari 2008 tot en met 30 april 2008 en van [gastouderbureau] in de periode 1 mei 2008 tot en met 31 december 2008.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft vervolgens, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wko. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de door [appellante] overgelegde stukken is gebleken dat de gastouder niet maximaal vier kinderen, maar zes kinderen tegelijk heeft opgevangen.
4. [appellante] betoogt terecht dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil, als bedoeld in artikel 8:69, eerste lid, van de Awb, is getreden. Uit de gedingstukken blijkt dat de rechtbank uit eigen beweging, en niet op basis van een standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen, aan de orde heeft gesteld of [appellante] gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wko, en vervolgens heeft geoordeeld dat dat niet het geval was.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar van [appellante] ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2011 dient te beslissen.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 december 2012 in zaak nr. 12/314, voor zover de rechtbank, zelf in de zaak voorziend, heeft bepaald dat het bezwaar van [appellante] ongegrond dient te worden verklaard;
III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1010,28 (zegge: duizendtien euro en achtentwintig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
17-752.