ECLI:NL:RVS:2014:1975

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201306085/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake dwangsom voor omgevingsvergunning

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het college had op 14 juni 2012 aan [appellant] gelast om een schuur op zijn perceel in Tilburg in overeenstemming te brengen met de omgevingsvergunning, onder oplegging van een dwangsom. Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door het college op 31 augustus 2012, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2013 het beroep van [appellant] tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 april 2014. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift begon op 22 mei 2013 en eindigde op 2 juli 2013. Het hogerberoepschrift is echter pas op 5 juli 2013 verzonden, waardoor het niet tijdig is ingediend. [appellant] heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding te wijten was aan zijn afwezigheid wegens vakantie en de ziekte van een goede vriendin. De Raad van State oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] is om tijdig te voldoen aan de wettelijke vereisten voor het indienen van hoger beroep, ook in geval van afwezigheid of ziekte.

De Raad van State concludeert dat de aangevoerde redenen niet als uitzonderlijk kunnen worden aangemerkt en dat er geen aanleiding is om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep te negeren. De beslissing van de Raad van State is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2014.

Uitspraak

201306085/1/A1.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 mei 2013 in zaak nr. 12/5364 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om de schuur op het perceel [locatie] te Tilburg in overeenstemming met de omgevingsvergunning te brengen.
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2014, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De aangevallen uitspraak is verzonden op 21 mei 2013, zodat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:7, en artikel 6:8, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is begonnen op 22 mei 2013 en geëindigd op 2 juli 2013.
2. Het hogerberoepschrift is blijkens het op de enveloppe aangebrachte poststempel op 5 juli 2013 verzonden via PostNL. Gesteld noch gebleken is dat het geschrift op eerdere datum is verzonden. Derhalve is het hoger beroep niet tijdig ingesteld.
3. [appellant] is bij brief van 26 augustus 2013 in de gelegenheid gesteld eventuele redenen voor de termijnoverschrijding aan de Afdeling mee te delen. [appellant] heeft de Afdeling bij brief van 19 september 2013 te kennen gegeven dat de oorzaak van de termijnoverschrijding is gelegen in het feit dat hij drie weken wegens vakantie afwezig is geweest en in de omstandigheid dat zijn partner na terugkeer daarvan te horen kreeg dat een goede vriendin ernstig ziek was.
4. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een hogerberoepschrift om ervoor zorg te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het instellen van hoger beroep, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. In verband met het dwingende karakter van termijnen als de hogerberoepstermijn kan daarop slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, een uitzondering worden aanvaard. Het door [appellant] aangevoerde is niet een zodanig zeer uitzonderlijk geval, zodat het achterwege blijven van niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 6:11, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, niet aan de orde is.
5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
407-619.