201400224/1/R3 en 201400224/2/R3.
Datum uitspraak: 23 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sint-Oedenrode,
appellant,
en
de raad der gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Vakantiepark Boschvoort te Sint Oedenrode" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D. van de Weerdt, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa, als belanghebbende gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de voorzitter de raad in de gelegenheid gesteld een nader stuk over te leggen. Bij brief van 4 april 2014 heeft de raad daarvan gebruik gemaakt. [appellant] heeft bij brief van 17 april 2014 op het nadere stuk van de raad gereageerd. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. [appellant] voert aan dat het plan een uitbreiding van het bestaande vakantiepark mogelijk maakt en dat niet is verzekerd dat de te realiseren voorzieningen alleen zullen worden gebruikt door verblijfsrecreanten, zodat niet uitgesloten is dat grote aantallen mensen op het park aanwezig zullen zijn. Het aantal recreanten is daarom ten onrechte niet gemaximeerd. De raad is daarom ook van de verkeerde aannames uitgegaan wat betreft de akoestische gevolgen van het plan en het aantal benodigde parkeerplaatsen. [appellant] wijst hierbij tevens op het Masterplan de Vlagheide en de mestverwerker die in de nabijheid van het plangebied is gepland. Voorts heeft de raad de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat onvoldoende onderzocht en de belangen van omwonenden onvoldoende meegewogen. Daarbij is van belang dat planologisch niet is uitgesloten dat hinder veroorzakende activiteiten in de nabijheid van zijn woning zullen worden gerealiseerd, aldus [appellant]. Voorts is in het plan niet gewaarborgd dat de reeds aanwezige waterpartij niet zal worden gebruikt voor zwemmen.
2.1. De raad stelt dat op grond van het plan alleen verblijfsrecreanten gebruik mogen maken van de voorzieningen van het vakantiepark, zodat hij niet is uitgegaan van een onjuist aantal recreanten. Voorts heeft het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] omdat de uitbreiding van het park niet aan de kant van diens woning zal plaatsvinden en omdat het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is, zodat aan de daarin opgenomen normen moet worden voldaan. Wat betreft de waterpartij stelt de raad dat de exploitant van het vakantiepark niet toe zal staan dat daarin wordt gezwommen en dat deze daartoe verbodsborden zal plaatsen. Voorts is gewaarborgd dat in de waterpartij niet mag worden gezwommen doordat de gronden met de bestemming "Water" tevens bestemd zijn voor extensief recreatief medegebruik.
2.2. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt in deze regels verstaan onder:
extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemming gegeven functies, zoals wandelen, fietsen e.d.
kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
kampeerterrein:
terrein met standplaatsen voor kampeermiddelen ten behoeve van verblijfsrecreatie met bijbehorende centrale voorzieningen.
recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een vakantiepark met een kampeerterrein.
Ingevolge lid 4.2.4 gelden voor het bouwen van recreatiewoningen de volgende bepalingen:
a. het totaal aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 36.
b. de inhoud van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 300 m3.
c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
Ingevolge lid 4.3.3 mag het aantal toeristische standplaatsen niet meer bedragen dan 17.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:
a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;
b. een waterbergingsvoorziening ter plaatse van de aanduiding "waterberging";
c. behoud, herstel en ontwikkeling van algemene natuurwaarden;
d. voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals bruggen, steigers en duikers;
e. groenvoorzieningen;
f. recreatief medegebruik.
2.3. Gelet op de begripsomschrijving in artikel 1 van de planregels en de bestemmingsomschrijving in artikel 4, lid 4.1, stelt de raad zich met juistheid op het standpunt dat, omdat de gronden met de bestemming "Recreatie" slechts bestemd zijn voor verblijfsrecreatieve voorzieningen, het plan gebruik van de voorzieningen door anderen dan verblijfsrecreanten niet toestaat. Nu ter plaatse van de bestemming "Water" alleen recreatief medegebruik is toegelaten acht de voorzitter, mede gelet op hetgeen hierna in 2.6 wordt overwogen, niet aannemelijk dat dat leidt tot een substantiële toename van het aantal recreanten. Voorts zijn aantal en omvang van de toegestane recreatiewoningen en de standplaatsen voor kampeermiddelen in de planregels gemaximeerd. Daarbij is niet in geschil dat de reeds aanwezige accommodatie bij het maximale aantal recreatiewoningen is inbegrepen en dat het plan, daarvan uitgaande, een uitbreiding mogelijk maakt met elf dubbele vakantiebungalows, vier enkele vakantiebungalows en zeventien standplaatsen voor kampeermiddelen. Hier uit volgt tevens - indirect - een beperking van het maximum aantal verblijfsrecreanten dat gebruik kan maken van het vakantiepark. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad bij het afwegen van de ruimtelijke gevolgen van het plan uit is gegaan van een - veel - te klein aantal recreanten dat van het park gebruik zal kunnen maken. Wat betreft het Masterplan de Vlagheide heeft de raad ter zitting toegelicht dat er nog planologische procedures zullen volgen over de daarin opgenomen nieuwe ontwikkelingen. Wat betreft de mestverwerker heeft de raad toegelicht dat het verkeer daarvoor voornamelijk gebruik zal maken van de randweg en daarom geen negatieve invloed zal hebben op het plan. Dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden met deze ontwikkelingen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt.
2.4. Volgens de toelichting zal er bij zesentwintig recreatiewoningen plaats zijn voor een eigen parkeerplaats voor de deur. Daarnaast is er ruimte voor een parkeerterrein bij de ingang van het vakantiepark. Daardoor wordt volgens de toelichting voldaan aan een norm van 1,5 parkeerplaats per recreatiewoning/standplaats, die als minimale norm wordt gehanteerd. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
2.5. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 30 m van de woning van [appellant]. Gelet hierop acht de voorzitter niet onaannemelijk dat [appellant] door de toename van het aantal recreanten dat het plan mogelijk maakt (meer) geluidoverlast zal ondervinden, met name ten gevolge van stemgeluid. Aansluitend bij de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2013, zaak nr. 201203524/1/R1, overweegt de voorzitter dat de raad dit aspect in de planologische belangenafweging dient te betrekken. De enkele stelling van de raad dat het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is, wat daar van zij, is daartoe onvoldoende, nu menselijk stemgeluid in de open lucht bij de toepassing van dat besluit, ingevolge artikel 2.18 ervan, juist buiten beschouwing blijft. Voorts is onvoldoende de enkele stelling van de raad ter zitting dat het plangebied ligt in gemengd gebied als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) en dat daarom een richtafstand geldt van 30 m, waaraan wordt voldaan. Hierbij neemt de voorzitter - daargelaten de vraag of het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied als bedoeld in die brochure - in aanmerking dat indien wordt aangesloten bij de brochure, deze gemotiveerd dient te worden toegepast. Voorts is van belang dat blijkens de toelichting wordt beoogd - en op grond van de planregels niet is uitgesloten - dat een zwembad wordt aangelegd in het plangebied en dat in de VNG-brochure - uitgaande van de toepassing van de richtafstand voor gemengd gebied - voor niet overdekte zwembaden een afstand van 100 m wordt aanbevolen. Nu voorts geen onderzoek is verricht naar de geluidgevolgen van het plan voor de directe omgeving, heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat het plan wat betreft het aspect geluid geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. Het betoog slaagt.
2.6. Volgens de toelichting zal de waterpartij niet worden gebruikt om in te zwemmen en zal aan de noordzijde van de waterpartij een vissteiger worden geplaatst. De raad heeft ter zitting toegelicht dat om te waarborgen dat in de waterpartij niet zal worden gezwommen, ter plaatse van de bestemming "Water" slechts extensief recreatief medegebruik is toegestaan. In artikel 5 van de planregels is de beperking tot extensief recreatief medegebruik echter niet opgenomen. Dit brengt mee dat het plan ander recreatief medegebruik van de waterpartij mogelijk maakt dan de raad heeft beoogd. Het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De voorzitter laat hierbij in het midden of de toevoeging van het woord "extensief" aan artikel 5, lid 5.1, onder f, van de planregels wel afdoende is om te regelen dat, zoals de raad kennelijk beoogt, slechts medegebruik van de waterpartij als viswater is toegelaten, of dat daartoe de toevoeging van een aanduiding ter plaatse van de waterpartij of een aanvulling van de begripsomschrijving meer op zijn plaats zou zijn. Het betoog van [appellant] dat in het plan niet is gewaarborgd dat de waterpartij niet zal worden gebruikt voor zwemmen, slaagt.
3. [appellant] voert aan dat de landschappelijke inpassing ten onrechte niet in het plan is gewaarborgd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de landschappelijke inpassing voldoende is gewaarborgd omdat daarover een overeenkomst is gesloten tussen de gemeente en de exploitant van het vakantiepark.
3.2. In de toelichting staat dat rond het gehele terrein van het vakantiepark een gemiddeld circa drie meter brede haag van hoge en dichte struiken zal worden aangelegd als landschappelijke inpassing. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze landschappelijke inpassing noodzakelijk is met het oog op een goede ruimtelijke ordening en dat dit is vastgelegd in een overeenkomst met de initiatiefnemer. In het door de raad desgevraagd overgelegde deel van de overeenkomst dat hierop betrekking heeft staat onder "Bepalingen over de noodzakelijke landschappelijke inpassing" dat het door de initiatiefnemer beoogde plan voor een goede ruimtelijke ordening landschappelijk moet worden ingepast en dat de haag daartoe als noodzakelijk wordt beschouwd. Nu hieruit volgt dat de raad de aanleg en instandhouding van de haag noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad dit ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het perceel conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien een beplantingshaag als hiervoor bedoeld wordt aangelegd en in standgehouden. Het betoog van [appellant] dat de landschappelijke inpassing onvoldoende in het plan is gewaarborgd, slaagt. De raad heeft zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
4. [appellant] voert aan dat onduidelijk is of bij de vraag naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan rekening is gehouden met planschadeclaims.
4.1. Volgens de toelichting komen de kosten van het plan geheel voor rekening van de exploitant en heeft de gemeente daartoe een overeenkomst afgesloten die onder meer betrekking heeft op mogelijke planschade. Het betoog faalt.
5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb en artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5.1. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt, heeft de voorzitter zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.
5.2. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de voorzitter aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide II van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Ter voorlichting van partijen overweegt de voorzitter nog het volgende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr. 201107073/2/R3) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Dit betekent dat de raad er voor kan kiezen het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen zonder hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. In dit geval acht de voorzitter het niet nodig om bij de voorbereiding van het nieuwe besluit de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sint-Oedenrode van 26 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Vakantiepark Boschvoort te Sint-Oedenrode";
III. draagt de raad der gemeente Sint-Oedenrode op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. wijst het verzoek af;
V. veroordeelt de raad der gemeente Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad der gemeente Sint-Oedenrode aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 320,00 (zegge: driehonderdtwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014
413.