ECLI:NL:RVS:2014:1950

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201310563/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Arnhem Centraal - Oost en de gevolgen voor woon- en leefklimaat

Op 28 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Arnhem, en de raad van de gemeente Arnhem. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Arnhem Centraal - Oost', dat op 30 september 2013 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat de ontwikkelingen in het plan leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij wijst op de verwachte toename van zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht, alsook op geluidshinder van bezoekers van de voorziene horeca en bioscoop. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er geen onaanvaardbare overlast zal ontstaan en dat het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan realiseren.

De Afdeling heeft de zaak op 2 april 2014 ter zitting behandeld. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing die de Afdeling hanteert. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties PM10 en NO2, en dat de geluidshinder voor de appellant aanvaardbaar is. De Afdeling heeft ook de bezwaren van de appellant tegen de hoogte van de bebouwing en de mogelijke waardedaling van zijn woning besproken, maar oordeelt dat deze bezwaren niet opwegen tegen de belangen van de realisatie van het plan.

Daarnaast heeft de appellant betoogd dat het plan afbreuk doet aan het gemeentelijk beschermd stadsgezicht van Arnhem. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare aantasting van het beschermd stadsgezicht met zich brengt. Tot slot heeft de Afdeling geoordeeld dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan is verzekerd door een overeenkomst met de initiatiefnemer. Gelet op deze overwegingen heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

Uitspraak

201310563/1/R2.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Arnhem,
en
de raad van de gemeente Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2013, nr. 2013.0.083.680, heeft de raad het bestemmingsplan "Arnhem Centraal - Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door G. Weenink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Planbeschrijving
2. Het plan voorziet in de herinrichting van het oostelijke deel van het gebied rondom Arnhem Centraal. Het plangebied ligt tussen het station en de binnenstad. Het plan maakt langs de Oude Stationsstraat de realisatie van een bioscoop, horeca, detailhandel en een hotel mogelijk, en langs het spoor kantoren.
Woon- en leefklimaat
3. [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
[appellant] voert daartoe aan dat de voorziene ontwikkelingen bijdragen aan de concentraties zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht en dat onvoldoende onderzoek hiernaar is verricht.
[appellant] voert voorts aan dat het plan leidt tot ernstige geluidhinder. Hij vreest hinder te zullen ondervinden van het stemgeluid van bezoekers van de voorziene functies. Hij verwacht dat de horeca- en bioscoopbezoekers op straat zullen blijven staan praten en lawaai zullen maken. [appellant] stelt dat dit geluid volgens de raad weliswaar zal worden gedempt door het hotel dat is voorzien, maar dat niet is uit te sluiten dat op deze locatie andere functies zullen worden gerealiseerd. De te verwachten overlast kan volgens [appellant] worden voorkomen door de woonfunctie van het gebied te versterken.
[appellant] betoogt verder dat de voorziene bioscoop leidt tot een onevenredige aantasting van zijn uitzicht. Daartoe voert [appellant] aan dat ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan 3 meter hoger mag worden gebouwd waardoor zijn uitzicht verder zal afnemen.
Tot slot vreest [appellant] dat het plan leidt tot een waardedaling van zijn woning.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ten gevolge van de voorziene ontwikkelingen geen onaanvaardbare overlast zal ontstaan en dat ter plaatse van de woning van [appellant] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
3.2. Aan de gronden aangrenzend aan het perceel van [appellant] is de bestemming "Centrum" met de aanduiding "hotel" toegekend. Voorts is aan de gronden betreffende de Oude Stationsstraat de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Aan de gronden ten noorden hiervan is de bestemming "Centrum" toegekend met ten dele de aanduiding "bioscoop".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel met inachtneming van het bepaalde in lid 4.3 onder a;
b. een bioscoop ter plaatse van de aanduiding "bioscoop";
c. horeca;
d. kantoren;
e. dienstverlenende bedrijven;
f. nutsbedrijven;
g. verblijfsgebied.
Ingevolge lid 4.2, onder a, mogen op deze gronden, met inachtneming van de aangegeven bouwhoogten en, voor zover aangegeven, het bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Ingevolge lid 4.3, onder b, is horeca-e uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "hotel".
Voorts is in de verbeelding weergegeven dat de kortste afstand tussen de woning van [appellant] en de gronden waar de bioscoop is voorzien ongeveer 45 meter bedraagt. De kortste afstand van deze woning tot de naast de bioscoop voorziene horeca bedraagt ongeveer 70 meter.
3.3. Ten behoeve van het plan is luchtkwaliteits- en geluidsonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Ontwikkeling Arnhem Centraal Oost. Milieuonderzoek geluid, luchtkwaliteit en omgevingshinder" van 16 oktober 2012 van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. (hierna: het rapport). In het rapport is vermeld dat in de peiljaren 2015 en 2020 de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie NO2, de uurgemiddelde concentratie NO2, de jaargemiddelde concentratie PM10 en de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 niet worden overschreden. In het rapport is voorts vermeld dat het wenselijk is uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken wat de toename in concentraties NO2 en PM10 is door het extra verkeer. Daarnaast is in het rapport vermeld dat de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geen belemmering vormen voor de realisatie van het plan. Als verder wordt gekeken dan de richtafstanden kunnen stem-, muziek- en contactgeluid een rol spelen in het definitieve ontwerp. Voor nieuwe situaties moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt.
Teneinde vast te stellen in hoeverre het extra verkeer als gevolg van de voorziene ontwikkelingen zal bijdragen aan de concentraties PM10 en NO2 is nader luchtkwaliteitsonderzoek verricht. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de nota "Niet in betekende mate toets" (hierna: de nota). Uit de nota volgt dat, zelfs in een worst case scenario, het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van PM10 en NO2.
3.4. De raad heeft bij de vaststelling van het plan toepassing gegeven aan artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm). Op grond van dit artikelonderdeel kan een bestemmingsplan als hier aan de orde worden vastgesteld indien vast komt te staan dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wm een grenswaarde is opgenomen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport en de nota gebreken dan wel leemten in kennis vertonen en dat de raad zich derhalve in dit geval niet in redelijkheid daarop heeft mogen baseren. Nu uit de nota blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2), bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de luchtkwaliteitseisen in de Wm niet aan het plan in de weg staan.
Voorts is gebleken dat de raad in zijn afweging rekening heeft gehouden met eventuele overlast voor omwonenden ten gevolge van het stemgeluid van de bezoekers van de voorziene ontwikkelingen. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder voor [appellant]. De raad heeft daarbij de afstand van de woning van [appellant] tot de bioscoop en de daarnaast voorziene horeca in aanmerking kunnen nemen alsmede dat daartussen een hotel is voorzien. In dit verband heeft de raad tevens van belang mogen achten dat de betreffende ontwikkelingen op een drukke locatie in het centrum van Arnhem zijn voorzien. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat niet valt uit te sluiten dat op de locatie waar het hotel is voorzien andere functies worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat dit niet wegneemt dat ook in dit geval tussenliggende bebouwing zal worden opgericht, die het stemgeluid vanaf de Oude Stationsstraat zal dempen. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door [appellant] voorgestane alternatief in de vorm van toevoeging van woningen planologisch minder gewenst is in verhouding tot de in het plan mogelijk gemaakte functies, onder meer vanwege de externe veiligheidsaspecten met betrekking tot het spoor, vanwege de nabijheid van de route gevaarlijke stoffen.
Er bestaat geen recht op blijvend vrij uitzicht. Blijkens de verbeelding bedraagt de kortste afstand tussen de woning van [appellant] en de bioscoop ongeveer 45 meter. Tussen deze woning en de bioscoop met een maximale bouwhoogte van 58 meter, is een hotelgebouw met een maximale bouwhoogte van 40 meter voorzien. Blijkens een door de raad overgelegde dwarsdoorsnede met daarop de voorziene bebouwing weergegeven, heeft [appellant] vanaf de begane grond van zijn woning geen zicht op de bioscoop en zal zijn uitzicht vanaf een hoger punt in zijn woning alleen door het hoogste deel van de bioscoop van ongeveer 3 meter worden beperkt. Gelet op de situering van de bioscoop en de afstand daarvan tot de woning van [appellant], ziet de Afdeling echter geen grond voor het oordeel dat deze ontwikkeling leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant].
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardedaling zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
Beschermd stadsgezicht
4. [appellant] betoogt dat het plan afbreuk doet aan het aangezicht van de binnenstad van Arnhem, die bij besluit van 23 april 2002 is aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Volgens [appellant] passen de in het plan voorziene hoge en moderne gebouwen niet bij de historische gebouwen in de binnenstad.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen aantasting van het beschermd stadsgezicht met zich brengt. De voorziene bebouwing vormt volgens de raad een overgang tussen de bebouwing in het in aanbouw zijnde stationscomplex en het historische centrum.
4.2. Niet in geschil is dat het plangebied, met uitzondering van een klein gedeelte van de Oude Stationsstraat, geen deel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht. De omstandigheid dat de historische binnenstad van Arnhem is aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht heeft niet tot gevolg dat aangrenzend daaraan geen enkele moderne ontwikkeling mogelijk is. In de plantoelichting staat vermeld dat het plangebied een overgang zal vormen tussen het westelijke deel van het gebied rondom Arnhem Centraal waar de bebouwing grootschalig alsmede hoog is en de oude binnenstad van Arnhem die zich kenmerkt door een kleinere schaal en een lagere dynamiek. De raad heeft toegelicht dat de bebouwing die het plan mogelijk maakt, vanuit het beschermd stadsgezicht niet of nauwelijks te zien zal zijn. Alleen vanaf de Jansbuitensingel is de oostkant van de bioscoop goed zichtbaar, maar hier zal terughoudend kleur- en materiaalgebruik worden toegepast. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare aantasting zal vormen van het beschermd stadsgezicht. Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
5. [appellant] betoogt dat niet is gebleken dat het plan financieel uitvoerbaar is. [appellant] voert daartoe aan dat onduidelijk is of rekening is gehouden met eventuele planschade. Bovendien vertoont de uitgevoerde planschaderisicoanalyse volgens hem gebreken en kunnen planschadekosten derhalve hoger uitvallen.
5.1. Volgens de raad is een overeenkomst met de initiatiefnemer afgesloten waardoor de financiële uitvoerbaarheid van het plan in zoverre is verzekerd.
5.2. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan niet financieel uitvoerbaar is. Daarbij betrekt de Afdeling dat tussen de raad en de initiatiefnemer een overeenkomst is gesloten, op grond waarvan deze eventuele planschadekosten voor zijn rekening neemt. Niet aannemelijk is dat de door [appellant] gestelde kosten zodanig zijn dat het plan daardoor niet financieel uitvoerbaar zou zijn. Het betoog faalt.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Schoonbrood
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
694.