201303187/1/A1.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Reimerswaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2013 in zaak nr. 12/3416 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het college zijn beslissing om jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het op 11 januari 2012 ontmantelen van een hennepkwekerij in een container en in de kelder van een loods, beide gelegen aan de [locatie] te [plaats], op schrift gesteld. Daarbij heeft het college bepaald dat de aan de bestuursdwang verbonden kosten voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft het college de kosten vastgesteld op € 11.805,73 en deze kosten bij [appellant] in rekening gebracht.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college het door [appellant] tegen beide besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door H. Lievense en B.G.J. Lobee, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van belang, is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid (Bouwbesluit).
Ingevolge artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden een bouwwerk of standplaats te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b (Bouwverordening).
Ingevolge artikel 2.52, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft een bestaand bouwwerk een veilige voorziening voor elektriciteit.
Ingevolge artikel 7.3.2, aanhef en onder d, van de Bouwverordening van de gemeente Reimerswaal (hierna: de Bouwverordening) is het verboden in, op, of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein, voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend gemaakt.
2. Vast staat dat zowel de container als de kelder van de loods in een dusdanige staat verkeerde, dat is gehandeld in strijd met de artikelen 1b, tweede lid, aanhef en onder a, en 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Volgens [appellant] heeft het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om de overtreding zelf te beëindigen, nu hij een grondverzetbedrijf heeft en hij de benodigde werkzaamheden om die reden zelf had kunnen uitvoeren.
3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een spoedeisende situatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het door de regiopolitie Zeeland op 11 januari 2012 opgestelde proces-verbaal naar aanleiding van de bevindingen van een medewerker van energiebedrijf Delta Infra, wordt vermeld dat de elektriciteitsvoorziening in de hennepkwekerij niet geaard was, zodat bij kortsluiting in de installatie het brandgevaar groot was. Voorts waren enige blanke delen die onder spanning stonden niet afgeschermd, zodat gevaar voor elektrocutie bestond. Naar het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, gold dit zowel voor de container als voor de loods.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd was om door middel van spoedeisende bestuursdwang, en derhalve zonder een voorafgaande termijn voor [appellant] om zelf nog maatregelen te nemen, handhavend op te treden tegen de hennepkwekerij. Dat [appellant] over een grondverzetbedrijf beschikt, doet aan de spoedeisendheid van de situatie en de bevoegdheid van het college om daartegen terstond handhaven op te treden, niet af.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat hij heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem, als niet professionele verhuurder, rustten. In dat verband stelt hij zich voldoende te hebben geïnformeerd over de identiteit en het adres van de huurder en verwijst hij naar de in het huurcontract gemaakte afspraken. Nu hij met de huurder als wederdienst heeft afgesproken dat deze de loods zou opknappen, heeft de rechtbank ten onrechte bij haar beoordeling betrokken dat door hem geen huurpenningen of rekeningafschriften zijn overgelegd, aldus [appellant]. Voorts stelt [appellant] de loods meerdere malen te hebben bezocht, bij welke bezoeken hem vanwege de moeilijk toegankelijke ruimte waarin de hennepplantage in de loods zich bevond, niets is opgevallen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant] een verklaring van [getuige] overgelegd, waarin een gesprek tussen hem en de huurder wordt weergegeven.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201109431/1/A1), mag gelet op de artikelen 1b, tweede lid, aanhef en onder a, en 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, van de eigenaar van - in dit geval - een loods worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik daarvan door derden. Het ligt derhalve op de weg van de eigenaar om te controleren of de voorschriften uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening worden nageleefd.
Niet in geschil is dat in de loods een ondergrondse kelder is gebouwd van 66 m², voorzien van damwanden en een bekisting van houten en stalen liggers ten behoeve van een betonvloer, en dat daarvoor een grote hoeveelheid zand is verwijderd. De rechtbank heeft terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat [appellant] daarvan redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn. In dat verband heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat hij op het perceel woonachtig is. De enkele stelling van [appellant] dat het goed mogelijk is geweest dat hij ten tijde van de bouwwerkzaamheden op vakantie was, geeft, reeds nu hij dit nader heeft geconcretiseerd noch onderbouwd, onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de huurovereenkomst gebreken vertoont, nu daarin een ingangsdatum noch een huurprijs is opgenomen. Het door [appellant] gestelde dat hij met de huurder overeen is gekomen dat deze als wederdienst de loods zou renoveren, kan niet uit de huurovereenkomst worden afgeleid en is evenmin anderszins door hem aangetoond. Bovendien wordt niet aannemelijk geacht dat, aangenomen dat deze afspraak was gemaakt, [appellant] niet met enige regelmaat de werkzaamheden zou komen bekijken. Gelet hierop, in samenhang bezien met de omstandigheid dat tevens een hennepkwekerij is aangetroffen in de niet door [appellant] verhuurde container, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist dan wel niet redelijkerwijs heeft kunnen weten dat in de loods een kelder was gerealiseerd die ten behoeve van een hennepkwekerij werd gebruikt. De verklaring van [getuige] leidt niet tot een ander oordeel, nu daarin voornoemde feiten niet worden weersproken.
Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de in de container aangetroffen planten geen cannabis betroffen, kan dat betoog niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Nog daargelaten dat dit betoog door hem niet is onderbouwd, doet de door [appellant] gestelde omstandigheid niet af aan het oordeel dat het gebruik dat hij van die container heeft gemaakt, in strijd is met de artikelen 1b, tweede lid, aanhef en onder a, en 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet.
In het door [appellant] betoogde is derhalve geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem ten onrechte als overtreder van de artikelen 1b, tweede lid, aanhef en onder a, en 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet heeft aangemerkt, ten aanzien van zowel de in de container als de in de kelder van de loods aangetroffen hennepkwekerij.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
407-713.