201307706/1/A1.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te [woonplaats], (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats], (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellante sub 3], wonend te [woonplaats],
4. het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer,
5. [appellante sub 5], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2013 in zaken nrs. 13/699, 13/804 en 13/809 in het geding tussen:
[appellant sub 1]),
[appellant sub 2]),
[appellante sub 3],
en
het college.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 15 mei 2012 heeft het college [appellante sub 5] en [belanghebbende A] onder oplegging van dwangsom gelast de inrit/verharding aan de linkerzijde van het perceel [locatie] te Beugen (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van de strook grond als speelweide en ten behoeve van particuliere doeleinden te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluiten van 22 januari 2013 heeft het college de door [appellante sub 5], [appellant sub 1], [appellante sub 3] en [belanghebbende A] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, de besluiten van 15 mei 2012, uitgezonderd de begunstigingstermijn, in stand gelaten, de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de verzending van het besluit op bezwaar. Voorts heeft het college aangegeven af te zien van handhavend optreden. Bij besluit van 29 januari 2013 heeft het college de besluiten van 22 januari 2013 aangevuld, door de besluiten van 15 mei 2012 in te trekken.
Bij uitspraak van 12 juli 2013 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 22 januari 2013, zoals aangevuld op 29 januari 2013, vernietigd, het bezwaar van [belanghebbende A] niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de overige rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand zullen blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hoger beroep ingesteld.
Het college en [appellante sub 5] hebben afzonderlijk een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep als bedoeld in artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ingesteld.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2014, waar [appellant sub 1] en [appellante sub 3], beiden bijgestaan door mr. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van der Velden, mr. H.M.M. van Tilborg en T.J.M. Franssen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is voorts [appellante sub 5], vertegenwoordigd door [belanghebbende B] en [belanghebbende A], bijgestaan door mr. A.T. Onbelet, verschenen.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft het college zijn incidenteel hoger beroep ingetrokken.
2. Het college betoogt in verweer dat het belang van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] bij het hoger beroep is komen te vervallen, omdat de raad van de gemeente Boxmeer bij besluit van 12 september 2013 het bestemmingsplan "Laag Werveld 9-9a" heeft vastgesteld en de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde overtredingen in dat, in werking getreden, bestemmingsplan zijn gelegaliseerd.
2.1. Over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] wordt als volgt overwogen. Anders dan het college betoogt, leidt de enkele omstandigheid dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarin het strijdige gebruik is toegestaan, niet tot het oordeel dat het procesbelang van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ontbreekt.
Echter geldt dat de raad van de gemeente Boxmeer bij besluit van 12 september 2013 het bestemmingsplan "Laag Werveld 9-9a" heeft vastgesteld. Bij uitspraak van heden in zaaknr. 201310369/1/R3 heeft de Afdeling het tegen het besluit van 12 september 2013 door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan is daarmee onherroepelijk geworden. Vaststaat en tussen partijen is ook niet in geschil dat de overtredingen bestaande uit het gebruik van de inrit/verharding en het gebruik van de strook grond als speelweide en ten behoeve van particuliere doeleinden in het nieuwe bestemmingsplan zijn toegestaan en dat daarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, zodat thans de bevoegdheid van het college om daartegen handhavend op te treden ontbreekt. Hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] wensen te bereiken, te weten beëindiging van het bestaande gebruik ter plaatse door middel van handhavend optreden, is daarom niet meer mogelijk. Nu voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak kan worden aangenomen, moet worden geoordeeld dat het belang van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep is vervallen, zodat de hoger beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 is overwogen heeft [appellante sub 5] geen belang bij het door haar ingestelde incidenteel hoger beroep over de ontvankelijkheid van het beroep van [belanghebbende A] en over de vraag of zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het college zou afzien van handhavend optreden. Het antwoord op die vragen, hoe het ook luidt, leidt immers niet tot een ander dan het door [appellante sub 5] gewenste en reeds bereikte resultaat, namelijk dat niet handhavend wordt opgetreden.
4. De hoger beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zijn niet-ontvankelijk. Het incidentele hoger beroep van [appellante sub 5] is eveneens niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellante sub 3] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 5] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
357-724.