ECLI:NL:RVS:2014:1939

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201310448/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het beheerplan Solleveld en Kapittelduinen

Op 28 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellante] beroep had ingesteld tegen het beheerplan Solleveld en Kapittelduinen, vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, de minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Defensie. De besluiten tot vaststelling van het beheerplan waren genomen op 23 april, 25 augustus en 17 juli 2013, op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. [appellante] voerde aan dat in het beheerplan ten onrechte werd uitgegaan van de beëindiging van haar camping, die sinds 1966 bestaat. Ze stelde dat het belang van de camping niet voldoende was meegewogen in de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De verweerders, daarentegen, stelden dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk was, omdat zij geen zienswijze had ingediend tegen de delen van het beheerplan die door de ministers waren vastgesteld. De Afdeling heeft de zaak op 22 april 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door [vennoot] en de verweerders door mr. M.C. de Smidt. De Afdeling oordeelde dat het beroep van [appellante] zich richtte tegen niet-voor beroep vatbare delen van het beheerplan, en verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Tevens werd bepaald dat het door [appellante] betaalde griffierecht van € 318,00 werd terugbetaald. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder beroep kan worden ingesteld tegen besluiten op basis van de Natuurbeschermingswet 1998, en de noodzaak voor appellanten om tijdig zienswijzen in te dienen.

Uitspraak

201310448/1/R2.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, de minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Defensie,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluiten van onderscheidenlijk 23 april 2013, 25 augustus 2013 en 17 juli 2013 hebben het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, de minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Defensie (hierna: verweerders), op grond van de artikelen 19a en 19b van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het beheerplan Solleveld en Kapittelduinen vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Smidt, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Nbw 1998, stelt het college van gedeputeerde staten, na overleg met de eigenaars, gebruikers en andere belanghebbenden, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een op grond van artikel 12, derde lid, voorlopig aangewezen gebied, een beheerplan vast waarin met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze. Tevens kan het beheerplan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten, in voorkomend geval onder nader in het beheerplan aangegeven voorwaarden en beperkingen, het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen, mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen.
Ingevolge artikel 19b, eerste lid, wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 19a een beheerplan als bedoeld in dat artikel, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied dat voorlopig is aangewezen als bedoeld in artikel 12, derde lid, dat geheel of ten dele wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze Minister of één van Onze andere Ministers, voor het geheel onderscheidenlijk het betreffende gedeelte vastgesteld door Onze Minister of door Onze andere Minister in overeenstemming met Onze Minister, en voor zover nodig na overleg met betrokken eigenaren gebruikers en andere belanghebbenden.
1.1. Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998 heeft een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een beheerplan als bedoeld in artikel 19a uitsluitend betrekking op de beschrijvingen van handelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen.
1.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998 (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, blz. 75-76) wordt deze bepaling als volgt toegelicht:
"Tegen het besluit tot vaststelling van een beheerplan staat (…) beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bedacht moet evenwel worden dat slechts bepaalde onderdelen van een beheerplan als besluit in de zin van de Awb zijn aan te merken, en dus voor beroep vatbaar zijn. Onderdelen van het beheerplan die de beschrijving bevatten van het - op uitvoering gerichte - beleid dat het desbetreffende bevoegd gezag wenselijk acht, waaronder de fasering en prioritering, zijn dat niet.
De regering wil voorkomen dat er op dit punt misverstanden ontstaan. (…) De regering stelt daarom voor in de Nb-wet duidelijk te maken tegen welke onderdelen van het beheerplan beroep openstaat. Dit zijn de beschrijvingen in het beheerplan van handelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen. Dergelijke beschrijvingen zijn aan te merken als een besluit, omdat artikel 19d, tweede lid, van de Nb-wet regelt dat handelingen die overeenkomstig de beschrijving in het beheerplan worden uitgevoerd, niet vergunningplichtig zijn".
2. [appellante] exploiteerde tot eind 2013 een camping in het gebied waarop het beheerplan betrekking heeft. [appellante] voert aan dat in het beheerplan ten onrechte wordt uitgegaan van de beëindiging van de camping. In het beheerplan is bij het vaststellen van de instandhoudingsmaatregelen volgens haar geen rekening gehouden met de camping. Het belang van de camping is ten onrechte ondergeschikt gemaakt aan het halen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied. [appellante] wijst er in dat kader op dat de camping sinds 1966 bestaat en sedertdien in omvang en intensiteit niet is gewijzigd.
3. Verweerders stellen dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is. Zij voeren daartoe aan dat door [appellante] geen zienswijze naar voren is gebracht tegen de delen van het beheerplan die door de ministers van Infrastructuur en MiIieu en Defensie zijn vastgesteld. Voor zover het beroep gericht is tegen het door het college van gedeputeerde staten vastgestelde deel van het beheerplan is het niet-ontvankelijk omdat het beroep zich, gelet op artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998, richt tegen niet voor beroep vatbare delen van het beheerplan, aldus verweerders.
4. Paragraaf 6.2.3 ‘H2130B grijze duinen (kalkarm)’ van het beheerplan luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Voor kalkarme grijze duinen is een instandhoudingsdoelstelling voor behoud van oppervlakte en verbetering van kwaliteit opgenomen. Ook kalkarme grijze duinen zijn als sense-of-urgency met een beheeropgave opgenomen. Dit betekent dat in de eerste beheerplanperiode maatregelen getroffen moeten worden om de achteruitgang te keren.
(…)
De gemeente is in 2011 de procedure gestart om de huur van het naastgelegen [campingterrein] per 2013 op te zeggen. Na herinrichting van het gebied in de eerste beheerplanperiode, en het instellen van natuurbeheer, wordt hier een kwaliteitsverbetering voor kalkarm grijs duin gerealiseerd waardoor de kwaliteit in Molenslag/Slaperdijk-Noord, conform de doelstelling, robuust verbeterd wordt. Dit gebied sluit tevens aan op het kalkarme grijze duin van Solleveld, waardoor de uitgangssituatie gunstig is om hier kalkarm grijs duin van goede kwaliteit te realiseren".
Uit tabel 7.41 van het beheerplan volgt dat het gebruik van [appellante] tot de beëindiging van dat gebruik in de eerste beheerplanperiode vergunningvrij is.
Hoofdstuk 8 "Instandhoudingsmaatregelen en voorwaarden", paragraaf 8.2.6 ‘Herinrichten terrein [appellante]’ van het beheerplan luidt als volgt:
"Ten behoeve van de kwaliteitsverbetering in deelgebied Molenslag/Slaperdijk-Noord moet het terrein van [appellante], nadat het gebruik van [appellante] in 2013 beëindigd is, in de eerste beheerplanperiode heringericht worden ten behoeve van kalkarm grijs duin (H2130B)".
5. Het beroep van [appellante] is gericht tegen het deel van het beheerplan waarin is beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen ten behoeve van het habitattype grijze duinen (kalkarm; H2130B) en op welke wijze.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998 kan een beroep uitsluitend betrekking hebben op de beschrijvingen van handelingen en ontwikkelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen. Daaruit volgt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen het deel van het beheerplan waarin de instandhoudingsmaatregelen zijn beschreven.
6. De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
II. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
388.