201302489/1/R4.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te Goedereede, gemeente Goeree-Overflakkee,
en
de raad van de gemeente Goedereede, thans: Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. den Braber en S. Koppenaal, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een geactualiseerde juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de voormalige gemeente Goedereede.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin niet is verzekerd dat zijn woonperceel [locatie 1] bereikbaar wordt voor hulpdiensten, in het bijzonder voor de brandweer. De bestaande toegangsweg naar zijn perceel die over het woonperceel Oostdijkseweg 95a loopt is volgens hem te smal. [appellant sub 1] wijst hierbij op een advies van de Brandweer Zuid-Hollandse Eilanden van 20 oktober 2011, waarin volgens hem is geconstateerd dat de bereikbaarheid van zijn woning voor hulpdiensten nihil is. Volgens [appellant sub 1] had de raad met het plan moeten voorzien in een volwaardige verbindingsweg, bijvoorbeeld in de vorm van een verkeersbestemming. [appellant sub 1] betoogt daartoe - samengevat weergegeven - dat met het in het plan opnemen van een woonbestemming voor zijn perceel in dit geval ook de bereikbaarheid daarvan voor hulpdiensten planologisch moet worden gegarandeerd, ook als dit betekent dat ter realisering van de weg tot onteigening van een gedeelte van het perceel Oostdijkseweg 95a zou moeten worden overgegaan. De raad heeft ten onrechte meer gewicht toegekend aan de belangen van de eigenaar van perceel Oostdijkseweg 95a door het in stand laten van de feitelijke situatie aldaar, dan aan het belang van een goede ontsluiting van zijn woonperceel, aldus [appellant sub 1].
3.1. De raad betoogt dat het plan er niet aan in de weg staat dat een toegangsweg van voldoende breedte wordt gerealiseerd. Verder is de situatie omtrent de op het perceel Oostdijkseweg 95a gevestigde erfdienstbaarheid van weg een privaatrechtelijke kwestie die tussen partijen onderling dient te worden geregeld, aldus de raad.
3.2. Het perceel Oostdijkseweg 95a is verbonden met het schuin daarachter gelegen perceel van [appellant sub 1] door een toegangsweg die ter ontsluiting van het laatstgenoemde perceel dient. Op het perceel Oostdijkseweg 95a is, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, ter plaatse van de toegangsweg een erfdienstbaarheid van weg gevestigd om te komen en te gaan van en naar de Oostdijkseweg van het perceel [locatie 1] over het perceel Oostdijkseweg 95a.
3.3. In het plan is aan de percelen Oostdijkseweg 95a en [locatie 1] de bestemming "Wonen - 4" toegekend.
Ingevolge artikel 28, lid 28.1, aanhef en onder a en onder e, van de planregels zijn de voor "Wonen - 4" aangewezen gronden bestemd voor wonen, alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
3.4. De planregeling voor het perceel Oostdijkseweg 95a staat een toegangsweg toe, zodat de bestaande toegangsweg over dat perceel als zodanig is bestemd. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de raad dat het plan er niet aan in de weg staat dat een toegangsweg wordt gerealiseerd die voldoende breed is voor de hulpdiensten, onjuist is. Voorts geeft hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de gekozen bestemmingsregeling voor de percelen Oostdijkseweg 95a en [locatie 1].
Het betoog faalt.
3.5. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bos" heeft vastgesteld voor de gronden aan de noordzijde van zijn perceel [locatie 2]. Van een bos is volgens [appellant sub 2] geen sprake. Hij betoogt dat dit deel van zijn perceel is ingericht als erf en tuin en dat hij deze strook grond in het verleden zelf heeft voorzien van beplanting, om zo een afscheiding tussen zijn perceel en de openbare weg te creëren. Volgens [appellant sub 2] is de bestemmingsregeling voor de desbetreffende strook grond niet in overeenstemming met het huidige gebruik en wenst hij het wel toegestane gebruik zoals wandelen, fietsen en paardrijden op zijn perceel niet toe te laten. Daarnaast is, gelet op het huidige gebruik als erf en tuin, de aan de bestemmingsregeling verbonden omgevingsvergunningplicht voor onder meer het aanbrengen van verhardingen volgens [appellant sub 2] onnodig bezwarend. [appellant sub 2] wijst ook op de in noordoostelijke richting langs de Oostdijkseweg aanwezige beplanting, waarvoor in het plan geen bosbestemming is opgenomen, terwijl deze wegbeplanting zich volgens hem niet of nauwelijks onderscheidt van de beplanting op de desbetreffende strook grond op zijn perceel.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het bestemmingsplan, dat overwegend een conserverend karakter heeft, de bestaande situatie op het perceel als zodanig is bestemd. Volgens de raad betreft het een bosrijke omgeving en voorzagen voorgaande bestemmingsplannen voor de desbetreffende strook grond ook in een bosbestemming.
4.2. Op de desbetreffende gronden aan de noordzijde van het perceel [locatie 2] rust de bestemming "Bos".
Ingevolge artikel 1, lid 1.33, van de planregels wordt onder bos verstaan een begroeiing die voornamelijk uit bomen bestaat met de daarbij behorende ondergroei van planten en struiken. De begroeiing kan de vorm hebben van een natuurlijk bos, productiebos of recreatief bos.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn de voor bos aangewezen gronden bestemd voor bos, alsmede voor wandel-, fiets-, en ruiterpaden, water, houtproductie en extensieve dagrecreatie.
4.3. Vaststaat dat het perceel van [appellant sub 2] is gelegen in een bosrijke omgeving. Niet in geschil is dat op de desbetreffende strook grond aan de noordzijde van het perceel begroeiing aanwezig is die voornamelijk bestaat uit bomen met bijbehorende ondergroei. Gelet op de begripsomschrijving van "bos" in artikel 1, lid 1.33, van de planregels heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van bos. Dat de aanwezige begroeiing volgens [appellant sub 2] door hem zelf is aangeplant, maakt niet dat ter plaatse feitelijk geen sprake is van bos. De Afdeling stelt voorts vast dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied, 1e herziening" uit 2003 aan de desbetreffende strook grond ook al een bosbestemming was toegekend. Verder heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het aan de bestemming verbonden omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden - dat weliswaar enige beperking van het gebruik met zich brengt - jegens hem onevenredig bezwarend is.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Bos" heeft kunnen toekennen aan de gronden aan de noordzijde van het perceel [locatie 2]. De verwijzing naar elders aanwezige wegbeplanting kan niet tot een ander oordeel leiden. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 3" voor zijn perceel [locatie 2] voor zover het bij zijn woning aanwezige bijgebouw niet als zodanig is bestemd, terwijl hiervoor in 2011 een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend.
5.1. De raad heeft in het verweerschrift verklaard bij nader inzien medewerking te willen verlenen aan de wens van [appellant sub 2] en het desbetreffende bijgebouw alsnog als zodanig te zullen bestemmen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit plandeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
6. Het beroep van [appellant sub 2] is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" voor het perceel ten zuidoosten van zijn eigen perceel.
[appellant sub 2] stelt dat de gronden thans worden gebruikt voor begrazing door rundvee en het, vanwege de omvang van de veestapel, bijvoeren daarvan. Volgens [appellant sub 2] is dit intensieve gebruik, gelet op het waardevolle landschap, in strijd met de bestemming en had de desbetreffende bestemmingsregeling een beperking - in de vorm van een maximum aantal dieren - moeten bevatten om dergelijk intensief gebruik uit te sluiten.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" het gebruik voor begrazing toestaat, zolang de door deze bestemming beschermde waarden niet worden aangetast. Volgens de raad worden de op de desbetreffende gronden aanwezige natuur- en landschapswaarden voldoende door de gekozen bestemming beschermd en bestaat geen aanleiding tot aanpassing van de bestemmingsregeling.
6.2. Aan het plandeel betreffende het perceel ten zuidoosten van het perceel [locatie 2] is de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor:
a. De uitoefening van agrarische bedrijven zoals bedoeld in lid 1.9 sub a, b, d, f, g, h en i, met dien verstande dat nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van de in lid 1.9 onder sub f, g en h genoemde agrarische bedrijven niet is toegestaan;
alsmede voor:
b. het behoud, herstel en versterking van aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke waarden;
[…]
Ingevolge artikel 1, lid 1.9 wordt onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
[…]
b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
[…]
6.3. De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden", gelet op de omschrijving van het begrip agrarisch bedrijf, toestaat dat de gronden met deze bestemming worden gebruikt ten behoeve van het houden van vee. In voormelde planregels is voorts bepaald dat de betreffende gronden ook zijn aangewezen voor behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden, zodat de bescherming van deze waarden in zoverre is gewaarborgd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het toegelaten gebruik van deze gronden en het daarmee in dit geval gepaard gaande bijvoeren en begrazen zal leiden tot een zodanig intensief gebruik dat, ter voorkoming van aantasting van de op deze gronden aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden, in artikel 5 van de planregels een beperking van het aantal te houden dieren had moeten worden opgenomen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het thans toegelaten gebruik uit het voorheen geldende plan is overgenomen en dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat, indien blijkt dat dit gebruik leidt tot aantasting van de voornoemde waarden, tegen dit gebruik handhavend kan worden opgetreden. Het betoog faalt.
7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 3" voor het gedeelte van het perceel [locatie 2] te Goedereede waarop het bijgebouw is gelegen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellant sub 2] is voor het overige ongegrond.
Toepassing artikel 8:72, vierde lid, van de Awb
8. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
9. [appellant sub 2] heeft zich in de procedure doen bijstaan door een kantoorgenoot, welke niet kan worden gezien als een derde als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ook voor het overige is ten aanzien van [appellant sub 2] niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 22 november 2012, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 3" voor zover betrekking hebbend op het gedeelte van het perceel [locatie 2] te Goedereede waarop het bijgebouw is gelegen;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige, en het beroep van [appellant sub 1] geheel ongegrond;
IV. draagt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onderdeel genoemd onder II en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
431-685.