ECLI:NL:RVS:2014:1892

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201306700/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J. Kramer
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring handelaarskentekenbewijzen door RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De RDW had op 31 mei 2012 de handelaarskentekenbewijzen van [wederpartij] ongeldig verklaard. Dit besluit werd door de rechtbank op 13 juni 2013 vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de RDW de overtreding van [wederpartij] ten onrechte als een zware overtreding had aangemerkt. De rechtbank vond dat [wederpartij] de handelaarskentekenplaten had gebruikt in het kader van haar bedrijfsactiviteiten, omdat de oplegger die zij vervoerde ter reparatie naar Venlo moest. De RDW ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 4 februari 2014 werd de zaak behandeld. De RDW stelde dat het gebruik van het handelaarskenteken op de trekker niet in het kader van de bedrijfsactiviteiten van [wederpartij] was, omdat de trekker niet ter bewerking of herstel aan [wederpartij] ter beschikking was gesteld. De rechtbank had volgens de RDW ten onrechte de vraag naar het doel van de rit losgekoppeld van de beoordeling of het handelaarskenteken correct was gebruikt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de RDW zich terecht op het standpunt had gesteld dat het gebruik van het handelaarskenteken op de trekker niet in het kader van de bedrijfsactiviteiten plaatsvond. De rechtbank had niet onderkend dat de omstandigheden waaronder de overtreding was begaan, de aard en de ernst van de overtreding geen grond boden voor de conclusie dat de ongeldigverklaring van de handelaarskentekenbewijzen disproportioneel was. Het hoger beroep van de RDW werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de RDW werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201306700/1/A1.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juni 2013 in zaak nr. 12/2851 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft de RDW de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentenbewijzen ongeldig verklaard.
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 augustus 2012 vernietigd, het besluit van 31 mei 2012 herroepen en de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentenbewijzen voorwaardelijk ongeldig verklaard voor de duur van acht weken vanaf de vijfde werkdag na verzending van de uitspraak onder de voorwaarde dat [wederpartij] gedurende die termijn geen nieuwe overtredingen begaat met betrekking tot het gebruik van handelaarskentekenbewijzen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2014, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. T. Bosboom, werkzaam in zijn dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door J.H.W. Kooter, bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] is een bedrijf dat voertuigen herstelt. [directeur] van [wederpartij], is op 30 maart 2012 door de Douane Zuid op de A67 nabij Maasbree staande gehouden. Tijdens de controle die de douane uitvoerde in het kader van de handhaving van de eurovignetregeling werd vastgesteld dat de trekker met het kenteken […] was voorzien van het handelaarskenteken […]. Met de trekker werd een oplegger met het kenteken […] voortbewogen. Gevraagd naar de reden waarom de trekker van een handelaarskenteken was voorzien, verklaarde Munster: "Ik moest vlug weg, kentekenbewijs ben ik vergeten. De koeler van de oplegger moet gerepareerd worden. Ik heb de HA plaat erop gedaan, zodat ik geen eurovignet hoef te kopen".
2. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw) dient aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
Ingevolge artikel 37, derde lid, geldt voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke of rechtspersoon, het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de RDW aan die natuurlijke of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De RDW kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, kan een kentekenbewijs, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard in bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) kan aan een erkend bedrijf of aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel b, mits wordt voldaan aan hoofdstuk 5, voor de in artikel 37, derde lid, van de wet bedoelde voertuigen een kenteken worden opgegeven voor wat betreft motorrijtuigen, met uitzondering van bromfietsen, bevattende de lettergroep HA, HF of FH en twee groepen van twee cijfers.
Ingevolge artikel 41 geldt voor voertuigen als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de wet het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits dat voertuig een kenteken voert als bedoeld in artikel 3, dat behoort bij een ingevolge artikel 42 afgegeven handelaarskentekenbewijs waarvan gebruik wordt gemaakt overeenkomstig de in dit hoofdstuk bedoelde voorschriften.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, mag een handelaarskenteken slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.
Ingevolge het tweede lid mag een handelaarskenteken worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.
Ingevolge het derde lid moet een handelaarskenteken worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
Ingevolge het vierde lid mag een handelaarskenteken uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.
Ingevolge het vijfde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid.
Ingevolge artikel 45 eerste lid, aanhef en d, onder 1˚, kan de RDW een handelaarskentekenbewijs ongeldig verklaren indien degene aan wie het handelaarskentekenbewijs is afgegeven handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 37, derde of vierde lid, van de wet.
3. [wederpartij] heeft van het handelaarskenteken als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder a, van het Kr gebruik gemaakt in strijd met artikel 44, tweede lid, van het Kr door het te gebruiken voor de trekker die, naar niet in geschil is, niet ter bewerking of herstel aan haar ter beschikking is gesteld. Door het handelaarskenteken niet te gebruiken overeenkomstig het Kr, heeft zij gehandeld in strijd met artikel 37, derde lid, van de Wvw. Dat brengt mee dat de RDW ingevolge artikel 58, aanhef en onder f, van de Wvw, gelezen in verbinding met artikel 45, eerste lid, aanhef en d, onder 1˚ van het Kr, bevoegd was de handelaarskentekenbewijzen ongeldig te verklaren.
4. Ter uitvoering van deze bevoegdheid voert de RDW beleid dat is gepubliceerd in de toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW en de bijbehorende Bijlage Bedrijfsvoorraad & Handelaarskentekenbewijzen (hierna: de toezichtbeleidsbrief). In de toezichtbeleidsbrief van 1 oktober 2011, die gold ten tijde van het besluit op bezwaar van 15 augustus 2012, heeft de RDW overtredingen in verband met het gebruik van handelaarskentekenplaten onderverdeeld in vier categorieën en per categorie voorbeelden van mogelijke overtredingen opgenomen en vervolgens in een Stroomschema overtredingen en sancties Handelaarskentekenbewijzen (hierna: het stroomschema) opgenomen welke sancties daaraan zijn verbonden.
Onder categorie II zijn opgenomen:
- het handelaarskentekenbewijs kan niet worden getoond op het
bedrijfsadres waaraan het handelaarskenteken is afgegeven terwijl er geen gebruik van wordt gemaakt vanwege de bedrijfsactiviteiten;
- het niet vermelden van het verlies van het handelaarskentekenbewijs aan de RDW;
- het uitlenen van handelaarskentekens (bewijs en/of platen) aan een andere erkenninghouder of aan een andere (deelerkende) vestiging van hetzelfde bedrijf;
- het niet meegeven van het handelaarskentekenbewijs als de handelaarskentekenplaten worden gebruikt.
Onder categorie III is opgenomen:
- het gebruiken van het handelaarskenteken voor zaken die niet in het kader van de bedrijfsactiviteiten worden gedaan.
Volgens het stroomschema volgt bij een overtreding in categorie II en III binnen 30 maanden na een overtreding in categorie I of II als sanctie onderscheidenlijk een voorwaardelijke ongeldigverklaring en een ongeldigverklaring van de handelaarskentekenbewijzen.
5. De rechtbank heeft overwogen dat de RDW de door [wederpartij] begane overtreding ten onrechte als een overtreding van categorie III heeft aangemerkt. Zij heeft daartoe in aanmerking genomen dat [wederpartij] de oplegger vervoerde in het kader van de uitvoering van haar bedrijfsactiviteiten en dat de vraag of het handelaarskenteken op de juiste wijze is gebruikt los moet worden gezien van de vraag naar het doel van de rit, zoals in het onderhavige geval de rit naar Venlo om de oplegger daar te laten repareren. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de overtreding niet meer omvat dan de constatering dat [wederpartij] tijdens de controle op 30 maart 2012 geen kentekenbewijs kon tonen, omdat zij dat kentekenbewijs was vergeten en de in het rapport van de douane Zuid opgenomen passage "misbruik handelaarskenteken i.v.m. vervoer van goederen t.w. de oplegger" geen constatering is van een feit, maar een conclusie. Gelet op de in de zaak vaststaande feiten en omstandigheden bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat [wederpartij] door het onjuiste gebruik van het handelaarskenteken misbruik van dat kenteken heeft gemaakt en is de opgelegde sanctie onevenredig zwaar, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank had de RDW de overtreding moeten aanmerken als een overtreding van categorie II, in welk geval de RDW volgens haar niet had mogen overgaan tot ongeldigverklaring, maar tot een voorwaardelijke ongeldigverklaring van de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen.
6. De RDW betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de door [wederpartij] begane overtreding als een overtreding van categorie II had moeten aanmerken. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de beoordeling of het gebruik van het handelaarskenteken in het kader van bedrijfsactiviteiten plaatsvindt in samenhang met het voertuig, waarop het handelaarskenteken wordt gevoerd, moet worden beschouwd, zodat hetgeen de rechtbank over de oplegger heeft overwogen niet van belang is. Nu de trekker niet ter bewerking of herstel aan [wederpartij] ter beschikking was gesteld en niet behoorde tot haar bedrijfsvoorraad, gebruikte [wederpartij] de trekker niet in het kader van de bedrijfsactiviteiten, aldus de RDW. Voorts heeft de rechtbank volgens de RDW gelet op artikel 44, vierde lid, van het Kr ten onrechte overwogen dat de vraag of het handelaarskenteken op de juiste wijze is gebruikt los moet worden gezien van de vraag naar het doel van de rit, omdat zonder dat doel te weten niet kan worden nagegaan of het handelaarskenteken in het kader van de bedrijfsactiviteiten is gebruikt.
6.1. De rechtbank heeft niet onderkend dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het antwoord op de vraag of [wederpartij] de trekker in het kader van haar bedrijfsactiviteiten gebruikte de oplegger buiten beschouwing dient te blijven. Dat de oplegger door de trekker werd voortbewogen om, naar niet in geschil is, voor een deelreparatie door een ander bedrijf in Venlo te worden hersteld, vormt geen grond voor een ander oordeel.
Nu de trekker, naar eveneens niet in geschil is, niet ter bewerking of herstel aan [wederpartij] ter beschikking is gesteld en deze niet behoorde tot haar bedrijfsvoorraad, heeft de RDW zich terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van het handelaarskenteken op de trekker door [wederpartij] tijdens de rit naar Venlo niet in het kader van haar bedrijfsactiviteiten plaatsvond. Gelet hierop is de rechtbank ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de RDW het gebruik van het handelaarskenteken op de trekker ten onrechte heeft aangemerkt als een overtreding uit categorie III.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2012 alsnog ongegrond verklaren, nu de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan en de aard en de ernst van de overtreding geen grond bieden voor het oordeel dat ongeldigverklaring van de afgegeven handelaarskentekenbewijzen in dit geval als disproportioneel is aan te merken.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juni 2013 in zaak nr. 12/2851;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank tegen het besluit van de RDW van 15 augustus 2012, kenmerk Dos.2012/14083/bob ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
357-757.