ECLI:NL:RVS:2014:1878

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
201306155/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 3 juni 2013 geoordeeld dat het bezwaar van [appellant] tegen een besluit van de korpschef van de politieregio Limburg Zuid ongegrond was. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 7 november 2012, betrof een verzoek om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De korpschef had het verzoek toegewezen, maar [appellant] maakte bezwaar omdat hij niet het gevraagde besluit tot het instellen van de geldende maximumsnelheid had ontvangen. De korpschef verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat hij niet over het gevraagde besluit beschikte en het verzoek had doorgezonden naar de gemeente Stein.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] inmiddels het gevraagde besluit van de gemeente Stein had ontvangen en dat de korpschef niet verplicht was om de proceskosten te vergoeden, omdat het primaire besluit niet was herroepen. [appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegewezen. Hij stelde dat de korpschef de doorzendplicht had geschonden en dat zijn bezwaar noodzakelijk was om naleving van deze verplichting te bewerkstelligen.

De Raad van State oordeelde dat het besluit van de gemeente Stein al openbaar was en dat de Wob hierop niet van toepassing was. Daarom kon [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat de korpschef de doorzendplicht had geschonden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201306155/1/A3.
Datum uitspraak: 28 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 juni 2013 in zaak nr. 13/73 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van de politieregio Limburg Zuid (thans: de korpschef van politie).
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2012 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) toegewezen.
Bij besluit van 17 december 2012 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.J.M. Bergers, rechtsbijstandverlener bij Bergers Rechtsbijstand, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. I.M. Haagmans, werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 4 wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2. [appellant] heeft tegen het besluit van 7 november 2012 bezwaar gemaakt, omdat de korpschef heeft nagelaten om het door hem gevraagde besluit tot het instellen van de geldende maximumsnelheid op de plaats van een door hem begane overtreding toe te zenden. Aan het besluit van 17 december 2012 heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat hij niet over dit door [appellant] gevraagde besluit beschikt en hem te kennen gegeven dat hij het verzoek heeft doorgezonden naar de gemeente Stein.
3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] het gevraagde besluit inmiddels van de gemeente Stein heeft ontvangen en dat slechts nog in geschil is of de korpschef de door [appellant] in bezwaar gemaakte proceskosten dient te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank was de korpschef daar niet toe gehouden, omdat het primaire besluit niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, nu het bezwaar niet heeft geleid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de korpschef te veroordelen tot vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte proceskosten. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat de korpschef, nu hij in bezwaar alsnog aanleiding heeft gezien om het verzoek door te zenden, het bezwaar gegrond had moeten verklaren en het primaire besluit had moeten herroepen. De korpschef heeft aldus immers in de primaire fase nagelaten om te voldoen aan de ingevolge artikel 4 van de Wob op hem rustende doorzendplicht en het maken van bezwaar was noodzakelijk om naleving van die verplichting alsnog te bewerkstelligen. De kosten die hij hiervoor heeft moeten maken, dienen derhalve voor vergoeding in aanmerking te komen, aldus [appellant].
4.1. Het besluit dat [appellant] van de gemeente Stein heeft ontvangen, betreft een door gedeputeerde staten van Limburg ter uitvoering van de Wegenverkeerswet en Wegenwet genomen besluit van 14 mei 1991, dat bekendgemaakt is in het Provinciaal Blad (1991, nr. 33). Het gevraagde document was dus reeds openbaar en kan niet op grond van de Wob nogmaals openbaar worden gemaakt. De Wob is hierop dan ook niet van toepassing. Reeds gelet hierop kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat de korpschef de in artikel 4 van de Wob neergelegde doorzendplicht heeft geschonden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014
434-773.