ECLI:NL:RVS:2014:1862
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- E. de Groot
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 1 november 2013 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 27 maart 2014 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State overweegt dat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift begint te lopen op de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. In dit geval was de uitspraak van de rechtbank verzonden op 27 maart 2014, waardoor de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 24 april 2014 eindigde. Het hogerberoepschrift is echter pas op 25 april 2014 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend.
De vreemdeling heeft aangevoerd dat de gemachtigde een onvolledig exemplaar van de uitspraak had ontvangen van Vluchtelingenwerk, maar de Raad van State oordeelt dat deze omstandigheid voor rekening en risico van de vreemdeling komt. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat de vreemdeling in verzuim is geweest. Daarom verklaart de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De beslissing van de Raad van State is genomen door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 mei 2014.