ECLI:NL:RVS:2014:1862

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
201403461/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 1 november 2013 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 27 maart 2014 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift begint te lopen op de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. In dit geval was de uitspraak van de rechtbank verzonden op 27 maart 2014, waardoor de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 24 april 2014 eindigde. Het hogerberoepschrift is echter pas op 25 april 2014 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend.

De vreemdeling heeft aangevoerd dat de gemachtigde een onvolledig exemplaar van de uitspraak had ontvangen van Vluchtelingenwerk, maar de Raad van State oordeelt dat deze omstandigheid voor rekening en risico van de vreemdeling komt. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat de vreemdeling in verzuim is geweest. Daarom verklaart de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

De beslissing van de Raad van State is genomen door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 mei 2014.

Uitspraak

201403461/1/V1.
Datum uitspraak: 13 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 maart 2014 in zaak nr. 13/29530 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 27 maart 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 27 maart 2014, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 24 april 2014 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 25 april 2014 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
Geen rechtvaardiging is gelegen in de door de gemachtigde van de vreemdeling gestelde omstandigheid dat hem door Vluchtelingenwerk een onvolledig exemplaar van de uitspraak van de rechtbank was gefaxt en deze onvolledigheid op 24 april 2014 door de gemachtigde is opgemerkt, waarna deze de rechtbank op 25 april 2014 heeft verzocht om toezending van een volledig exemplaar van de uitspraak. Deze omstandigheid komt voor rekening en risico van de vreemdeling.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2014
210.