ECLI:NL:RVS:2014:1856

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
201403661/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep tegen inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 mei 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 april 2014 het beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod gegrond had verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 12 juli 2013 had vernietigd. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de vreemdeling niet als onderworpen aan het inreisverbod zou worden behandeld gedurende de hoger beroepsprocedure.

De voorzitter overweegt dat de enkele vernietiging van het inreisverbod door de rechtbank niet automatisch leidt tot een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft geen ander spoedeisend belang aangevoerd, waardoor het verzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen. De voorzitter heeft tevens de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 487,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang bij verzoeken om voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in het kader van vreemdelingenrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de ambtenaar van staat.

Uitspraak

201403661/2/V3
Datum uitspraak: 16 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht [hierna: de Awb]), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 april 2014 in zaak nr. 13/18455 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 11 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit in zoverre vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep de vreemdeling zal moeten worden behandeld als ware geen inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
De enkele omstandigheid dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak het besluit van 12 juli 2013, voor zover dat betrekking heeft op het inreisverbod, heeft vernietigd, levert echter geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op.
2. Nu enig ander spoedeisend belang door de staatssecretaris niet is gesteld, dient het verzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Snijders
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014
279