ECLI:NL:RVS:2014:1856
Raad van State
- Hoger beroep
- A.W.M. Bijloos
- A.A. Snijders
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep tegen inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 mei 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 april 2014 het beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod gegrond had verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 12 juli 2013 had vernietigd. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de vreemdeling niet als onderworpen aan het inreisverbod zou worden behandeld gedurende de hoger beroepsprocedure.
De voorzitter overweegt dat de enkele vernietiging van het inreisverbod door de rechtbank niet automatisch leidt tot een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft geen ander spoedeisend belang aangevoerd, waardoor het verzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen. De voorzitter heeft tevens de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 487,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang bij verzoeken om voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in het kader van vreemdelingenrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de ambtenaar van staat.