ECLI:NL:RVS:2014:1832

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
201308376/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan IJburg, 1e fase en de gevolgen voor het Diemerpark

Op 21 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de vereniging Vereniging Vrienden van het Diemerpark/Hou Diemerpark Groen en de deelraad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft het bestemmingsplan 'IJburg, 1e fase', dat op 25 juni 2013 door de deelraad is vastgesteld. De vereniging heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich verzet tegen de wijzigingsbevoegdheden binnen het plandeel met de bestemming 'Sport', die het mogelijk maken om in het Diemerpark een parkeervoorziening te realiseren voor het sportpark.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 28 maart 2014, waarbij zowel de vereniging als de deelraad vertegenwoordigd waren. De vereniging betoogde dat er alternatieven voor de parkeervoorziening buiten het Diemerpark beschikbaar zijn, zoals de parkeergarage aan de IJburglaan. De deelraad heeft echter geconcludeerd dat deze parkeergarage niet volwaardig is en dat de bestaande parkeervoorzieningen niet in de behoefte kunnen voorzien. De Afdeling heeft de terughoudende toetsing van de deelraad bevestigd en geoordeeld dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande parkeergarage geen volwaardige oplossing biedt.

De Afdeling heeft ook de argumenten van de vereniging over de verkeersveiligheid en de bestemming 'Verkeer - 1' van het Dick Hilleniuspad beoordeeld. De deelraad heeft aangetoond dat de Oeverzeggestraat geschikt is voor de toename van verkeer en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is. De Afdeling heeft de argumenten van de vereniging verworpen en geoordeeld dat de deelraad in redelijkheid de bestemming 'Verkeer - 1' heeft kunnen toekennen aan het Dick Hilleniuspad.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de vereniging ongegrond verklaard, waarbij zij heeft vastgesteld dat de deelraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de geldende structuurvisie en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201308376/1/R1.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Vrienden van het Diemerpark / Hou Diemerpark Groen, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de deelraad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam (thans: de raad van de gemeente Amsterdam),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de deelraad het bestemmingsplan "IJburg, 1e fase" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging en de deelraad hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [bestuurslid], en [deskundige], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, drs. B.J. de Jonge, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. R.P.I. Groenhof, werkzaam bij Arcadis, zijn verschenen. Voorts is ter zitting AHC IJburg, vertegenwoordigd door mr. J.M.A. van Lith, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de deelraad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de deelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het stadsdeel IJburg in Amsterdam. Het plan maakt enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waaronder de uitbreiding van sportpark IJburg in het Diemerpark naar zes sportvelden en bijbehorende voorzieningen.
3. De vereniging verzet zich tegen de twee wijzigingsbevoegdheden binnen het plandeel met de bestemming "Sport", voor zover deze het mogelijk maken om in het Diemerpark een parkeervoorziening ten behoeve van het daar gevestigde sportpark te realiseren. Zij betoogt dat ten onrechte in de plantoelichting staat dat buiten het Diemerpark geen alternatieven bestaan om in de parkeerbehoefte te voorzien. Anders dan de deelraad meent, is de parkeergarage aan de IJburglaan volgens de vereniging wel toereikend en vormt deze derhalve een serieus alternatief. De vereniging betoogt in dit verband dat het rapport ‘Parkeerpilot Sportpark IJburg (Diemerpark) van 4 februari 2013 van Arcadis (hierna: het rapport parkeerpilot) op onjuistheden berust. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar haar analyse van 4 juni 2013 van het rapport parkeerpilot. Voorts kan volgens de vereniging in de Oeverzeggestraat een voldoende grote parkeervoorziening worden aangelegd die acceptabel is voor de betrokken sportverenigingen.
3.1. Aan de gronden van het sportpark is in het plan de bestemming "Sport" toegekend. Aan een gedeelte van deze gronden zijn tevens de aanduidingen "parkeerterrein" en "wro-zone - wijzigingsgebied" toegekend.
De aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" is ook aan een ander gedeelte van het sportpark toegekend.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, onder g, van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" parkeervoorzieningen en in- en uitritten toegestaan.
Ingevolge lid 17.5.3 zijn ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" maximaal 42 parkeerplaatsen toegestaan.
Ingevolge lid 17.6, is het dagelijks bestuur bevoegd om, met inachtneming het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" het bestemmingsplan te wijzigen door het aanduidingsvlak "parkeerterrein" te verplaatsen dan wel te schrappen, met dien verstande dat:
a. verplaatsing van het aanduidingsvlak alleen is toegestaan naar de eveneens als "wro-zone - wijzigingsgebied" aangeduide gronden;
b. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien ter plaatse van het te verplaatsen aanduidingsvlak geen parkeerplaatsen zijn gerealiseerd;
c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien het parkeerterrein ter plaatse van de eveneens als "wro-zone - wijzigingsgebied" aangeduide gronden op een verkeerskundig aanvaardbare manier wordt ontsloten vanuit de richting van de Diemerzeedijk en negatieve effecten voor de ecologie zoveel mogelijk worden beperkt, dan wel dat de 42 parkeerplaatsen deels of in zijn geheel buiten de bestemming "Sport" zijn gerealiseerd.
3.2. Niet in geschil is dat voor de uitbreiding van het sportpark naar zes sportvelden 42 parkeerplaatsen nodig zijn. Beoogd wordt om deze te realiseren ter plaatse van een van de twee plandelen met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" binnen het plandeel met de bestemming "Sport".
De deelraad heeft als beleid autoverkeer in het Diemerpark zo veel mogelijk te beperken. Voor de realisatie van de benodigde parkeervoorziening zijn locaties zowel binnen als buiten het Diemerpark onderzocht op ecologische en verkeerskundige aspecten, waaronder de bestaande parkeergarage bij het winkelcentrum aan de IJburglaan. Arcadis heeft onderzocht of deze parkeergarage zou kunnen worden gebruikt om de parkeerbehoefte van het sportpark op te vangen. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport parkeerpilot. De conclusie is dat de parkeergarage geen volwaardige parkeervoorziening kan vormen voor de definitieve situatie met zes sportvelden, onder meer omdat wegens de grote loopafstand het draagvlak daartoe ontbreekt. Wel kan de parkeergarage dienen als tijdelijke oplossing en als overloopvoorziening bij toernooien en andere piekmomenten om de wijk te ontlasten. De deelraad heeft de conclusies van het rapport parkeerpilot overgenomen en betrokken bij de vaststelling van het plan.
3.3. Gelet op de inhoudelijke reactie van Arcadis, waarin zij ingaat op de analyse van de vereniging van het rapport parkeerpilot, heeft de vereniging naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het rapport parkeerpilot zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de deelraad bij het vaststellen van het plan niet van de resultaten daarvan heeft mogen uitgaan. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat indien van andere uitgangspunten was uitgegaan, dit tot wezenlijk andere conclusies had geleid. Voorts heeft de vereniging niet betwist dat de parkeergarage onvoldoende capaciteit heeft om in de behoefte van 42 plaatsen te voorzien. Haar betoog dat meer plaatsen beschikbaar kunnen worden gemaakt dan waar in het rapport parkeerpilot van is uitgegaan, omdat in de huidige situatie bewoners met een gereserveerde parkeerplaats hun auto op een openbare plaats in de garage parkeren, wat hiervan ook zij, maakt dat niet anders. De Afdeling overweegt hiertoe dat de deelraad te kennen heeft gegeven dat de gemeente geen eigenaar is van de parkeergarage en hij om die reden geen invloed kan uitoefenen op de beschikbaarheid van parkeerplaatsen.
Voorts heeft de deelraad te kennen gegeven dat hij het van groot belang acht dat het extra verkeer als gevolg van zes sportvelden geen overlast voor de buurt oplevert, hetgeen naar het oordeel van de Afdeling geen onredelijk standpunt is. Gezien de bezettingsgraad op straat van vaak meer dan 90%, leidt parkeren in de openbare ruimte volgens Arcadis tot veel ongewenst zoekgedrag. Daargelaten dat de vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tekort aan plaatsen in de parkeergarage daadwerkelijk in de openbare ruimte kan worden opgevangen, heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dat hij het onwenselijk acht dat dit gebeurt, gezien de mogelijke overlast voor de omgeving.
Verder overweegt de Afdeling dat blijkens de stukken sporters de afstand van 900 m tussen het sportpark en de parkeergarage te groot vinden en de garage om die reden geen goed alternatief vinden. Zij zullen volgens Arcadis in de openbare ruimte willen parkeren, wat leidt tot een stijgende bezettingsgraad en zoekgedrag met overlast voor de buurt als gevolg. De vereniging heeft dit niet gemotiveerd betwist.
Gelet op het voorgaande heeft de deelraad zich bij de vaststelling van het plan, onder verwijzing naar het rapport parkeerpilot, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestaande parkeergarage geen volwaardige parkeervoorziening vormt voor de situatie met een sportpark met zes sportvelden. Het betoog faalt.
3.4. Wat betreft een parkeervoorziening aan de Oeverzeggestraat overweegt de Afdeling dat de deelraad stelt dit alternatief niet te hebben onderzocht omdat deze parkeervoorziening op korte termijn moeilijk te realiseren is, er zeer hoge kosten mee gemoeid zijn en dat met een parkeervoorziening op deze locatie het parkeerprobleem verplaatst wordt naar de bewoners van de Oeverzeggestraat.
Voor zover de vereniging betoogt dat dit alternatief in het participatietraject als reële optie naar voren is gebracht, overweegt de Afdeling dat, wat hiervan ook zij, het bedoelde participatietraject blijkens de stukken plaatsvond na de vaststelling van het plan, zodat de deelraad de resultaten van dit traject reeds hierom niet bij de vaststelling heeft kunnen betrekken.
3.5. Gelet op het voorgaande treft het betoog van de vereniging dat ten onrechte gesteld wordt dat buiten het Diemerpark geen alternatieven beschikbaar zijn, geen doel.
4. Voorts betoogt de vereniging dat het plan in zoverre zal leiden tot onveilige verkeerssituaties. Volgens haar kan de ontsluiting van een parkeervoorziening in het Diemerpark niet veilig via de Oeverzeggestraat plaatsvinden, omdat de brug tussen de Oeverzeggestraat en het Diemerpark een scheiding tussen langzaam en snel verkeer niet mogelijk maakt. Ook wordt het Diemerpark met de introductie van autoverkeer toegankelijk voor bromscooters.
4.1. De deelraad stelt dat maximaal 42 auto’s van de parkeervoorziening gebruik kunnen maken en dat hij voornemens is deze parkeervoorziening alleen open te stellen op wedstrijddagen, die met name in het weekend zijn. Een ontsluitingsroute via de Oeverzeggestraat heeft de voorkeur vanwege de kortere route naar het hoofdwegennet en dientengevolge een beperking van de eventuele overlast tot een kleiner gebied. Ook met een lichte toename van autoverkeer kan het verkeer op de Oeverzeggestraat en op de brug veilig worden afgewikkeld. Het dwarsprofiel van de brug is voldoende breed om autoverkeer in twee richtingen gecombineerd met fietsverkeer te kunnen afwikkelen, zo stelt de deelraad.
4.2. Niet in geschil is dat de Oeverzeggestraat geschikt is om de toename van verkeer als gevolg van het plan te verwerken, zoals uit het rapport "Sportpark Diemerpark - parkeren en ontsluiting" van 21 augustus 2012, opgesteld door Arcadis (hierna: het rapport parkeren en ontsluiting) blijkt, en dat in zoverre aan de eisen van het CROW kan worden voldaan. Blijkens de stukken is de Oeverzeggestraat gecategoriseerd als erftoegangsweg, inhoudende dat de straat een gemengd profiel heeft, ontworpen is op een rijsnelheid van 30 km/h en met verkeerstekens ook als zodanig is ingericht. In de plantoelichting staat dat de Oeverzeggestraat op relatief eenvoudige wijze in te richten is waardoor medegebruik door autoverkeer veilig kan worden vormgegeven. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat de verkeersintensiteit ver beneden de CROW-richtlijnen blijft en de breedte van de brug voldoende is om ook zonder een scheiding van langzaam en snel verkeer een veilige afwikkeling van het verkeer te kunnen bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat het Diemerpark wordt opengesteld voor bromscooters geeft op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre zal leiden tot verkeersonveiligheid.
Gelet op het voorgaande heeft de deelraad zich, onder verwijzing naar het rapport parkeren en ontsluiting, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gekozen parkeervoorziening en bijbehorende ontsluitingsroute niet leidt tot een zodanige verslechtering van de verkeersveiligheid dat hij hiervoor niet heeft kunnen kiezen. Het betoog faalt.
5. Verder betoogt de vereniging dat ten onrechte de bestemming "Verkeer - 1" aan het gehele Dick Hilleniuspad is toegekend, aangezien dit pad niet bedoeld is als doorgaande rijweg. Ook vreest zij voor de realisatie van parkeervoorzieningen langs deze weg, nu de bestemming daar ook in voorziet.
5.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels zijn binnen de bestemming "Verkeer - 1" onder meer wegen, straten, pleinen, fiets- en voetpaden en (ongebouwde) parkeervoorzieningen toegestaan.
5.2. Het Dick Hilleniuspad is thans in onder meer in gebruik als fietsroute en is in de toekomst tevens bedoeld als ontsluitingsweg voor het sportpark. Gelet op dit gebruik heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verkeersbestemming voor deze gronden passend is. Weliswaar heeft de vereniging terecht betoogd dat het Dick Hilleniuspad als gevolg van het plan ook als doorgaande route kan worden gebruikt, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit zodanige gevolgen met zich brengt dat de raad daarin aanleiding had moeten zien om aan een gedeelte van deze gronden een andere bestemming toe te kennen. Wat betreft de vrees van de vereniging voor de aanleg van parkeervoorzieningen overweegt de Afdeling dat het plan dit niet uitsluit, maar dat het toestaan van deze functie binnen een verkeersbestemming niet ongebruikelijk is. Hetgeen de vereniging aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval aanleiding had moeten zien om deze functie niet toe te staan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Verkeer - 1" aan de gronden van het Dick Hilleniuspad kunnen toekennen. Het betoog faalt.
6. De vereniging betoogt tot slot dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met de Structuurvisie Amsterdam 2040 (hierna: de structuurvisie). Zij voert aan dat de omvang van het sportpark inclusief parkeervoorziening volgens haar groter is dan de omvang die in de structuurvisie voor dit doel is opgenomen. Dit klemt te meer omdat het grootste deel van het Diemerpark valt onder het groentype ‘ruigtegebied/struinnatuur’, waarvoor de structuurvisie als beleidsintentie vermeldt dat deze gebieden niet opgevuld mogen raken met andere functies of andersoortige groenfuncties. Ook ontbreekt in strijd met de structuurvisie een geldig advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (hierna: TAC). Het advies dat bij het plan is gevoegd past volgens de vereniging niet bij de ontwikkelingen die in het plan zijn beschreven en komt ook niet overeen met het advies dat de vereniging op haar verzoek heeft ontvangen. Zo blijft de driehoek tussen het Dick Hilleniuspad, het Han Rensenbrinkpad en de sportvelden niet vrij in het plan, terwijl dit wel zo is weergegeven op het kaartje dat bij de aanvraag om advies is gevoegd. Bovendien is niet duidelijk of in het advies rekening is gehouden met een parkeervoorziening ter plaatse van een van de gebieden met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied".
6.1. De deelraad stelt dat het sportpark grotendeels binnen het groentype ‘sportpark’ valt. Het gewenste gebruik dat daarbij hoort is (landgebonden) sport in verenigings- en/of clubverband. Vanwege de ligging binnen de Hoofdgroenstructuur heeft de deelraad de TAC gevraagd om een reactie op het plan te geven. De TAC heeft hierop te kennen gegeven dat het plan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur. Ter verduidelijking is de TAC nogmaals gevraagd om te reageren op de aanduiding ‘sportpark’ in relatie tot de voorgenomen uitbreiding van het sportpark. Zowel in het aanvullend advies van de TAC als in de brief van de TAC aan de vereniging geeft de TAC aan dat zes sportvelden met toebehoren wat betreft omvang ruim binnen de oppervlakte blijven die in het vorige bestemmingsplan werd genoemd als maat voor sportaccommodaties en recreatieve voorzieningen. De deelraad stelt zich derhalve op het standpunt dat de nadere precisering, noch de voorgestelde inrichting, strijdig is met de doelstellingen voor het groentype ‘sportpark’.
6.2. In de structuurvisie is ten behoeve van het sportpark aan een gedeelte van het Diemerpark het groentype ‘sportpark’ toegekend.
In de bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan is een advies van de TAC van 6 juni 2012 opgenomen. Hierin is vermeld dat het plan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur. De Afdeling overweegt dat de vereniging terecht heeft opgemerkt dat het sportpark inclusief parkeervoorzieningen niet geheel past binnen het gedeelte waarvoor in de structuurvisie het groentype ‘sportpark’ geldt en dat de vorm van het sportpark en bijbehorende parkeervoorziening iets afwijkt van de schets die bij het advies van de TAC is gevoegd, maar dat laat onverlet dat uit het advies van de TAC blijkt dat een sportpark met een beduidend grotere omvang dan thans is voorzien volgens de TAC inpasbaar is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een sportpark met een kleinere omvang, ondanks de iets afwijkende vorm, eveneens inpasbaar is. De Afdeling betrekt bij dit oordeel dat de deelraad naar aanleiding van het bestemmingsplan de TAC om een nader advies heeft gevraagd. In dit nadere advies van 25 oktober 2012 staat dat de TAC zich kan vinden in de nadere precisering van de begrenzing van het sportpark. De TAC acht die nadere precisering, noch de voorgestelde inrichting, in strijd met de doelstellingen die het instrumentarium voor de Hoofdgroenstructuur aan het groentype ‘sportpark’ stelt. Verder heeft de TAC de vereniging bij brief van 25 maart 2013 toegelicht dat al lange tijd bekend was dat het sportpark zou uitbreiden naar zes sportvelden en hier ook in de plannen, waaronder de structuurvisie, al rekening mee was gehouden, onder meer door toekenning van het groentype ‘sportpark’.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de structuurvisie is. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Vrienden van het Diemerpark/Hou Diemerpark Groen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
418-667.