201308675/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 augustus 2013 in zaak nr. 12/2760 in het geding tussen:
de erven van [wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2010 vastgesteld op € 252,00 en een bedrag van € 55,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2010 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 895,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 27 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door de erven [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2013 heeft de rechtbank het door de erven [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juli 2012 vernietigd, de besluiten van 12 april 2012 en 4 juni 2012 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 juli 2012. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De erven [wederpartij] hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: Wzt), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder inkomensgegeven het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
Ingevolge artikel 5 wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir is het toetsingsinkomen, het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge het vijfde lid, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt bij overlijden van de belanghebbende, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen van de overledene berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, eerste onderdeel, van de Awr wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen onder inkomensgegeven verstaan, indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
2. Op 1 juni 2010 is [wederpartij] overleden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het toen door de Inspecteur vastgestelde verzamelinkomen van [wederpartij] herleid naar een maandinkomen en vervolgens naar een jaarinkomen door het te vermenigvuldigen met 12/5. Omdat het op die wijze berekende toetsingsinkomen geen aanspraak op huurtoeslag en een lagere aanspraak op zorgtoeslag gaf, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2010 vastgesteld op nihil en de zorgtoeslag over 2010 op een lager bedrag vastgesteld en de teveel uitbetaalde voorschotten huur- en zorgtoeslag teruggevorderd.
3. Niet meer in geschil is dat het door de Inspecteur vastgestelde verzamelinkomen € 9.223,00 bedraagt.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat toepassing van artikel 5 van de Awir in dit geval met zich brengt dat door het overlijden van [wederpartij] op 1 juni 2010 de maand juni voor de tijdsevenredige herleiding niet kan worden meegenomen nu de wijziging van omstandigheden zich heeft voorgedaan op de eerste dag van de maand en deze wijziging derhalve niet in aanmerking wordt genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
4.1. Door het overlijden van [wederpartij] op 1 juni 2010 heeft per 2 juni 2010 een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 5 van de Awir plaatsgevonden. Dit was immers de eerste dag dat [wederpartij] niet meer in leven was. Nu ingevolge voornoemd artikel een wijziging in de omstandigheden die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking wordt genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand had de Belastingdienst/Toeslagen bij de tijdsevenredige herleiding van het inkomen van zes maanden moeten uitgaan.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
17-809.