ECLI:NL:RVS:2014:1779

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
201402137/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake ligplaatsen in Zijkanaal B

Op 14 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot herziening van een eerdere uitspraak van 30 augustus 2006. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoeker] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem ongegrond verklaard. Het verzoek tot herziening was gebaseerd op nieuwe feiten en omstandigheden die volgens [verzoeker] niet bekend waren ten tijde van de eerdere uitspraak. De Afdeling heeft het verzoek behandeld op 1 april 2014, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door een voormalig voorzitter van de Stuurgroep Zijkanaal B en vertegenwoordigers van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

De Afdeling overwoog dat de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013 in werking is getreden, maar dat het recht zoals dat gold vóór deze datum van toepassing blijft op het geding. De Afdeling heeft de argumenten van [verzoeker] beoordeeld, waaronder de stelling dat er geen voornemen bestond om alle schepen te verwijderen uit Zijkanaal B, en dat hij pas recentelijk bekend was geworden met bepaalde beleidsstukken. De Afdeling concludeerde echter dat [verzoeker] met de meeste feiten en omstandigheden al eerder bekend had kunnen zijn en dat zijn verzoek om herziening om die reden onredelijk laat was ingediend.

Daarnaast werd overwogen dat de e-mail van de voormalig voorzitter van de Stuurgroep Zijkanaal B niet tot een andere uitspraak had kunnen leiden, omdat het slechts om een voornemen ging en aan een voornemen geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend. De Afdeling besloot uiteindelijk het verzoek tot herziening af te wijzen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402137/1/A3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2006 in zaak nr. 200510395/1.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 augustus 2006 in zaak nr. 200510395/1 heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 10 november 2005 in de zaken nrs. 05/4375 en 05/3678 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2014, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar [verzoeker], vergezeld door [voormalig voorzitter van de Stuurgroep], en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. C.R. Duurland en B.J.C. Timmerman LLB, beiden werkzaam bij het ministerie, bijgestaan door mr. H. van Gellekom, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat, anders dan destijds bij de voorzieningenrechter is gesteld, bij de Stuurgroep Zijkanaal B niet het voornemen bestond om middels het ligplaatsenplan "Eindconcept 2002" alle schepen te verwijderen waarmee na 23 oktober 1997 ligplaats in Zijkanaal B is ingenomen. Dit volgt volgens hem uit de e-mail aan hem van de voormalig voorzitter van de Stuurgroep, [naam voormalig voorzitter], van 18 oktober 2013. Dit ligplaatsenplan, waarin geen ligplaats voor [verzoeker]’s schip was opgenomen, was ten tijde van de uitspraak in zaak nr. 200510395/1 ook niet vastgesteld, zo volgt uit de brief van het college van burgemeester en wethouders van Velsen aan [verzoeker] van 22 oktober 2010. Verder zijn in 2008 ligplaatsen gelegaliseerd voor woonschepen waarmee na 23 oktober 1997 in Zijkanaal B ligplaats is ingenomen en zijn er ligplaatsen bijgekomen door verplaatsingen en overlijden van ligplaatshouders. Ook was ten tijde van de procedure in 2005 de haven van de Zeeverkenners niet op zijn ligplaats voorzien, hoewel dat destijds wel door de staatssecretaris was gesteld, aldus [verzoeker]. Ter ondersteuning verwijst hij naar een tekening van 4 juli 2005 en een tekening van 12 juli 2005. Verder heeft de staatssecretaris destijds ten onrechte gesteld dat scheepvaartbelangen speelden, daar reeds in 1992 het voornemen bestond om Zijkanaal B aan het openbaar scheepvaartverkeer te onttrekken. Dit volgt volgens [verzoeker] uit een beleidsstuk dat in 1993 is gepubliceerd, maar waarmee hij pas onlangs bekend is geworden.
2.1. De brief van het college van burgemeester en wethouders van Velsen van 22 oktober 2010 is aan [verzoeker] gericht en in die brief wordt antwoord gegeven op vragen die hij heeft gesteld, zodat hij er op of kort na 22 oktober 2010 al bekend mee was. Voorts heeft [verzoeker] zijn stelling dat in 2008 ligplaatsen zijn gelegaliseerd voor woonschepen waarmee na 23 oktober 1997 in Zijkanaal B ligplaats is ingenomen en er ligplaatsen zijn bijgekomen door verplaatsingen en overlijden van ligplaatshouders, ten grondslag gelegd aan zijn verzoek van 23 september 2008 om een ligplaatsvergunning, dat het onderwerp is in zaak nr. 201305714/1/A3. Daarnaast had [verzoeker] het stuk uit 1992 waarnaar hij verwijst, in de procedure in zaak nr. 200510395/1 kunnen inbrengen nu dat stuk naar hij stelt in 1993 is gepubliceerd. [verzoeker] was met deze feiten en omstandigheden reeds geruime tijd bekend dan wel had daarmee redelijkerwijs bekend kunnen zijn, waarbij het laatste van die feiten en omstandigheden dateert van 22 oktober 2010. Gelet hierop heeft hij zijn verzoek om herziening in zoverre onredelijk laat ingediend.
2.2. Voor zover [verzoeker]’ verzoek is gestoeld op de e-mail van [voormalig voorzitter] over het voornemen van de Stuurgroep Zijkanaal B, wordt overwogen dat dit niet tot een andere uitspraak had kunnen leiden, reeds omdat het slechts ging om een voornemen. Aan een voornemen kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend. Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling van 1 april 2014 te kennen gegeven dat zijn handelen in 2005 geen grondslag vond in hetgeen tot 2002 is voorgevallen, omdat in 2005 een andere situatie bestond.
Verder volgt uit de stukken die [verzoeker] heeft overgelegd dat de haven van de Zeeverkenners in 2005 was voorzien op de plaats waar hij ligplaats innam.
3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
622.