201309633/1/R1 en 201309633/2/R1.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Akersloot, gemeente Castricum,
en
de raad van de gemeente Castricum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Akersloot herziening Hoogegeest 12-12a" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 februari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door L. Hoeben, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. L.C.A.C. Hoogewerf, advocaat te Hoorn, als partij gehoord.
Met instemming van partijen heeft de raad na de zitting een stuk overgelegd. [appellant] en [belanghebbende] zijn in de gelegenheid gesteld hierop een reactie te geven.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De voorzitter heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet in maximaal twee woningen op het perceel Hoogegeest 12-12a.
3. [appellant] woont aan de [locatie] te Akersloot. Hij richt zich tegen het plan, voor zover dat de oprichting van een tweede woning op het perceel mogelijk maakt. Hij voert in de eerste plaats aan dat de behoefte aan een tweede woning niet is aangetoond.
3.1. Vaststaat dat er een gegadigde is voor de woning. Reeds hierom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de bouw ervan, wordt voorzien in een behoefte. De stelling van [appellant] dat in de omgeving woningen leeg staan, maakt dit niet anders.
4. [appellant] betoogt verder dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt aangetast door de bouw van een tweede woning. Hij wijst erop dat dit ook volgt uit het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (hierna: ARO) voor gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland van 29 mei 2013. Voorts is het volgens hem ten gevolge van een in het verleden op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleende vrijstelling voor de bouw van een woning niet meer mogelijk ter plaatse kassen op te richten.
4.1. De raad stelt dat een woning op het perceel - in vergelijking met de mogelijkheid van kassenbouw die het vorige plan bood - per saldo leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hij stelt verder dat de bouw van een woning, ook indien deze ontwikkeling op zichzelf wordt bezien - niet leidt tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, nu de woning zich voegt in een lint en op de bestaande bebouwing aansluit. De voorzitter acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen de toelichting van de raad dat op de bouwlocatie geen sprake is van een waardevol doorzicht dat dient te worden behouden. Verder wordt in aanmerking genomen dat het niet ongebruikelijk is om een bouwmogelijkheid in een lint te benutten. Voorts heeft, anders dan [appellant] betoogt, de in het verleden verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO de vorige agrarische bestemming van het perceel niet gewijzigd. Over het advies van de ARO heeft de raad ter zitting toegelicht dat dit provinciaal advies niet bindend is en dat de raad doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het uiteindelijke standpunt van het provinciaal bestuur dat met de bouw van een tweede woning op het perceel Hoogegeest 12a kan worden ingestemd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat provinciale belangen desondanks in de weg staan aan het plan. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat sprake is van strijd met het beleid van de raad, zoals vervat in de Kadernota Buitengebied Castricum (hierna: de Kadernota) van 10 juni 2010, dat ziet op de toevoeging van burgerwoningen in het buitengebied. Hij acht de bouwmogelijkheid voor een woning in strijd met het beleidskader voor vrijkomende agrarische bebouwing.
5.1. De Kadernota bevat het toetsingskader voor vrijkomende agrarische bebouwing en geeft uitsluitsel over de vraag welke type functies in principe wel en welke type functies in principe niet zijn toegestaan. Nu op het bouwperceel geen agrarische bebouwing vrijkomt, stelt de voorzitter vast dat het beleidskader voor vrijkomende agrarische bebouwing als genoemd in de Kadernota niet van toepassing is. Strijd met de Kadernota doet zich in zoverre niet voor. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan anderszins is vastgesteld in strijd met het beleid in de Kadernota.
6. [appellant] betoogt dat voor de woning op het perceel Hoogegeest 12a ten onrechte niet dezelfde voorgevelrooilijn geldt als voor zijn eigen woning. Dit leidt ertoe dat de woning dusdanig wordt gesitueerd dat deze zal grenzen aan zijn tuin. Aan deze keuze ligt geen ruimtelijke onderbouwing ten grondslag, aldus [appellant].
6.1. De raad stelt dat meerdere woningen aan de Hoogegeest niet direct langs de weg zijn gesitueerd en dat de voorgevels van woningen op diverse locaties in de omgeving van het perceel verspringen. Dat de voorgevel op de thans aan de orde zijnde locatie verder van de weg zal zijn gesitueerd dan de voorgevel van de woning van [appellant], acht de raad passend in de omgeving. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt niet gevolgd kan worden.
6.2. Met betrekking tot het betoog van [appellant] ter zitting dat op grond van het voorliggende plan een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend voor een woning met een inhoud van 934 m³ - die leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat - wordt overwogen dat thans het bestemmingsplan en niet het bouwplan ter toets voorligt. Dit betoog kan derhalve niet slagen.
7. In het betoog van [appellant] dat het plan leidt tot een onwenselijke precedentwerking, ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen de toelichting van de raad dat op geen of weinig andere percelen in de omgeving een mogelijkheid van kassenbouw geldt, hetgeen voor het aan de orde zijnde perceel de aanleiding was een bouwmogelijkheid toe te kennen.
8. [appellant] acht voorts de aan- en bijgebouwenregeling te ruimhartig.
8.1. De raad stelt dat dit bezwaar buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat dit eerst in de beroepsfase is aangevoerd. Hieromtrent overweegt de voorzitter dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
8.2. Blijkens artikel 4, lid 4.2.3, van de digitale planregels (NL.IMRO.0383.BPA13) mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning zowel in als buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen deze aan de volgende kenmerken:
[…];
b. de gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw maximaal bedragen:
- 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
- 2100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
c. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
[…].
8.3. De raad heeft ter zitting verklaard dat dezelfde aan- en bijgebouwenregeling in het plan is opgenomen als voor omliggende percelen die zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum" dat is vastgesteld door de raad op 20 juni 2013. In het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum" is uitgegaan van een maximumoppervlak voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning van 75 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m² en 100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m². De voorzitter stelt evenwel vast dat de in artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels opgenomen regeling niet overeenkomt met de regeling, zoals de raad heeft beoogd. In de analoge versie van de planregels van het vastgestelde plan "Buitengebied Akersloot Hoogegeest 12-12a" is wel uitgegaan van de juiste maximumoppervlaktes van 75 m² onderscheidenlijk 100 m², maar deze versie is niet juridisch bindend. De digitale versie is bepalend. Het betoog van [appellant] slaagt in zoverre.
8.4. Het beroep van [appellant] is gegrond. Het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 4, lid 4.2.3, onder b, van de planregels dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
8.5. De voorzitter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen een nieuw besluit te nemen voor de vernietigde planregel met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
8.6. De voorzitter zal met het oog op finale geschillenbeslechting de regeling zoals opgenomen in de analoge versie van de planregels van het voorliggende plan en die de raad kennelijk heeft beoogd vast te stellen, wel inhoudelijk beoordelen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat maximumoppervlaktes van 75 m² en 100 m² voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning gebruikelijk zijn voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m² onderscheidenlijk met een oppervlakte groter dan 1.000 m². De raad stelt dat voor het perceel Hoogegeest 12a, gelet op de situatie ter plaatse, geen aanleiding bestaat een minder ruime regeling in het plan op te nemen. De voorzitter acht dit niet onredelijk en ziet aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, zoals hierna vermeld.
8.7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Castricum van 19 september 2013, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Akersloot, herziening Hoogegeest 12-12a" is vastgesteld, voor zover het betreft artikel 4, lid 4.2.3, onder b, van de planregels;
III. draagt de raad van de gemeente Castricum op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II vernietigde onderdeel van het besluit en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. wijst het verzoek af;
V. treft de voorlopige voorziening dat artikel 4, lid 4.2.3, onder b, van de planregels als volgt wordt geacht te zijn vastgesteld: "de gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw maximaal bedragen:
- 75 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
- 100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
VI. bepaalt dat de onder V. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad van de gemeente Castricum te nemen besluit voor het onder II vernietigde onderdeel;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Castricum tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Castricum aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 320,00 (zegge: driehonderdtwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
646.