ECLI:NL:RVS:2014:1764

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
201309769/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag kindgebonden budget door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante], die samen met haar minderjarige kind, woonachtig in Groningen, in beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 10 september 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de Belastingdienst op 28 december 2012 haar aanvraag om kindgebonden budget had afgewezen. De Belastingdienst had eerder, op 3 juni 2013, het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard en een voorschot kindgebonden budget over het jaar 2012 verleend, maar de aanvraag voor het jaar 2010 was afgewezen.

Tijdens de zitting op 7 april 2014, waar [appellante] werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Cakici-Reinders en de Belastingdienst door mr. drs. J.H.E. van der Meer, is de zaak besproken. De kern van het geschil was of de Belastingdienst vanaf 18 maart 2010 een voorschot kindgebonden budget had moeten toekennen aan [appellante]. De rechtbank had geoordeeld dat de Belastingdienst terecht pas vanaf 1 januari 2011 kindgebonden budget had toegekend, wat door [appellante] werd betwist.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden. Tevens is het verzoek van [appellante] om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep ongegrond was. De proceskostenveroordeling werd niet toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.

Uitspraak

201309769/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede namens haar minderjarige kind, wonend te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 10 september 2013 in zaak nr. 13/621 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst de aanvraag van [appellante] om kindgebonden budget afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2013, aangevuld bij besluit van 8 juni 2013, heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan haar een voorschot kindgebonden budget over het jaar 2012 verleend.
Bij uitspraak van 10 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Cakici-Reinders, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 2 september 2012 een aanvraag om kindgebonden budget ingediend. Bij besluit van 3 juni 2013, aangevuld bij besluit van 8 juni 2013, heeft de Belastingdienst aan haar over het jaar 2012 een voorschot kindgebonden budget van € 1017,00 verleend.
Over het jaar 2011 heeft de Belastingdienst bij besluit van 3 oktober 2013 een voorschot kindgebonden budget van € 1011,00 verleend.
2. Niet in geschil is dat aan [appellante] met ingang van 18 maart 2010 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verstrekt. Tussen partijen is in geschil of de Belastingdienst vanaf voornoemde datum een voorschot kindgebonden budget had moeten toekennen.
3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst terecht naar aanleiding van haar aanvraag van 2 september 2012 eerst vanaf 1 januari 2011 kindgebonden budget heeft toegekend.
Ter zitting is gebleken dat met betrekking tot het kindgebonden budget over het toeslagjaar 2010 een afzonderlijke aanvraag is ingediend, die bij besluit van 26 november 2013 is afgewezen en dat dienaangaande een separate procedure aanhangig is. In het licht hiervan heeft de Belastingdienst zich bij de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat in het besluit van 28 december 2012, als gehandhaafd in het besluit 3 juni 2013, geen beslissing omtrent eventuele aanspraken voor het jaar 2010 hoefde te worden genomen. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gezien voor gegrondverklaring van het beroep.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor zover [appellante] heeft verzocht om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, dient dit verzoek te worden afgewezen, reeds omdat het hoger beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
480-705.