201309769/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede namens haar minderjarige kind, wonend te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 10 september 2013 in zaak nr. 13/621 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst de aanvraag van [appellante] om kindgebonden budget afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2013, aangevuld bij besluit van 8 juni 2013, heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan haar een voorschot kindgebonden budget over het jaar 2012 verleend.
Bij uitspraak van 10 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Cakici-Reinders, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 2 september 2012 een aanvraag om kindgebonden budget ingediend. Bij besluit van 3 juni 2013, aangevuld bij besluit van 8 juni 2013, heeft de Belastingdienst aan haar over het jaar 2012 een voorschot kindgebonden budget van € 1017,00 verleend.
Over het jaar 2011 heeft de Belastingdienst bij besluit van 3 oktober 2013 een voorschot kindgebonden budget van € 1011,00 verleend.
2. Niet in geschil is dat aan [appellante] met ingang van 18 maart 2010 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verstrekt. Tussen partijen is in geschil of de Belastingdienst vanaf voornoemde datum een voorschot kindgebonden budget had moeten toekennen.
3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst terecht naar aanleiding van haar aanvraag van 2 september 2012 eerst vanaf 1 januari 2011 kindgebonden budget heeft toegekend.
Ter zitting is gebleken dat met betrekking tot het kindgebonden budget over het toeslagjaar 2010 een afzonderlijke aanvraag is ingediend, die bij besluit van 26 november 2013 is afgewezen en dat dienaangaande een separate procedure aanhangig is. In het licht hiervan heeft de Belastingdienst zich bij de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat in het besluit van 28 december 2012, als gehandhaafd in het besluit 3 juni 2013, geen beslissing omtrent eventuele aanspraken voor het jaar 2010 hoefde te worden genomen. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gezien voor gegrondverklaring van het beroep.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor zover [appellante] heeft verzocht om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, dient dit verzoek te worden afgewezen, reeds omdat het hoger beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
480-705.