201309345/3/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te IJsselstein,
en
de raad van de gemeente IJsselstein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied noord en zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[partij] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 april 2014, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door N.E.C. Versteegh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor nagenoeg het hele buitengebied van de gemeente IJsselstein.
3. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van [verzoeker], woonachtig aan [locatie 1] te IJsselstein, richt zich ertegen dat op het aangrenzende perceel [locatie 2] een theehuis kan worden gevestigd. [partij] heeft hiertoe een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. In deze aanvraag heeft [verzoeker] aanleiding gezien een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, zodat onomkeerbare gevolgen kunnen worden voorkomen. [verzoeker] betoogt dat de planregels binnen de bestemming "Wonen", alsmede de algemene gebruiksregels, onvoldoende zekerheid bieden dat hij geen nadelige gevolgen van het theehuis zal ondervinden. Hij voert aan dat het theehuis geluids- en parkeeroverlast tot gevolg heeft en dat het een negatieve invloed zal hebben op zijn privacy. De raad had volgens [verzoeker] in de planregels moeten voorzien in een minimale afstand tot de perceelsgrens.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een theeschenkerij een passende functie is in het buitengebied en dat deze bijdraagt aan de economische vitaliteit ervan. De raad heeft beoogd om een theeschenkerij slechts door middel van de afwijkingsbevoegdheid voor een nevenfunctie bij een burgerwoning toe te staan, zodat bij een aanvraag om omgevingsvergunning kan worden beoordeeld of voor omwonenden geen onevenredige overlast zal ontstaan. De aantrekkende werking van auto’s zal volgens de raad beperkt zijn, nu een theeschenkerij met name door fietsers en wandelaars zal worden bezocht.
3.2. Het perceel [locatie 2] is in de verbeelding, voor zover hier van belang, bestemd voor "Wonen".
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor het bestaande aantal woningen en een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Ingevolge artikel 23, lid 23.4.1, is binnen de bestemming "Wonen" het gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 60 m²;
b. degene die de activiteit in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c. aan huis verbonden activiteiten die vallen onder categorie 1 en 2 van de "Staat van Bedrijfsactiviteiten" zijn toegestaan, voor zover ze voldoen aan de hiervoor genoemde criteria. In de "Staat van Bedrijfsactiviteiten" zijn onder meer "restaurants, cafetaria’s, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d." (categorie 1) en "cateringbedrijven" (categorie 2) opgenomen.
Ingevolge lid 23.5.1 kan, het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 23.1, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria de worden voldaan:
a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 60 m²;
b. degene die de activiteit in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en de parkeersituatie ter plaatse;
d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit, met een maximum van 15% van de omzet;
f. aan huis verbonden activiteiten die vallen onder categorie A van de "Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging" zijn toegestaan, voor zover ze voldoen aan de hiervoor genoemde criteria. In de "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging" zijn onder meer "restaurants, cafetaria’s, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d." (categorie A) opgenomen.
3.3. Voorts zijn op de in geding zijnde gronden de algemene gebruiksregels van artikel 34 van de planregels van toepassing.
Ingevolge artikel 34, lid 34.1, wordt een viertal soorten gebruik van gronden als verboden gebruik aangemerkt.
Ingevolge lid 34.2 wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 34.1 in ieder geval niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen voor aan-huis-verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mits:
a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit ten hoogste 60 m² bedraagt;
c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
e. geen horeca of detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
In lid 34.3.1 is "tabel 1: nevenfuncties" opgenomen, waarin in relatie tot de bestemmingen en bouwmogelijkheden is aangegeven welke (bedrijfsmatige) nevenfuncties op bouwvlakken passend/toelaatbaar zijn, met inachtneming van de daarbij behorende regels. Een theeschenkerij ter plaatse van de bouwvlakken met de bestemming "Wonen" is niet in "tabel 1: nevenfuncties" opgenomen.
Ingevolge lid 34.3.4, onder b, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 34.3.1 "tabel 1: nevenfuncties" voor het realiseren van een theeschenkerij bij burgerwoningen (woningen op gronden aangewezen met de bestemming "Wonen" of "Bedrijf"), met dien verstande dat:
1. het toegestane aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
2. nieuwbouw of vergroting van het bestaand bebouwd oppervlak niet is toegestaan;
3. het bebouwde oppervlak voor een "theeschenkerij" ten hoogste 60 m² bedraagt;
4. een terras is toegestaan, mits deze functioneel is verbonden met de theeschenkerij;
5. de oppervlakte van een terras ten hoogste 40 m² bedraagt;
6. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclame-uitingen is toegestaan, mits deze in overeenstemming zijn met de Provinciale Landschapsverordening;
7. op het eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
8. speelvoorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
9. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
3.4. Op voorhand is niet uitgesloten dat het van kracht zijn van de in 3.2 en 3.3 genoemde planregels tot het moment dat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak zal hebben gedaan, voor [verzoeker] tot nadelige gevolgen kan leiden die bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Immers, vast is komen te staan dat voor de beoogde ontwikkeling inmiddels een omgevingsvergunning is aangevraagd. In haar nadere stuk van 17 april 2014 en ter zitting heeft [partij] toegelicht dat de ingediende aanvraag betrekking heeft op het gebruik van een schuur tot een oppervlakte van ruim 50 m² voor een theehuis met catering, workshops en mogelijk kinderfeestjes, alsmede aangrenzend aan de schuur een terras van 25 m². Zij heeft aangegeven dat het theehuis zal worden opengesteld in het zomerseizoen, dat wil zeggen van april tot en met september. Ter zitting heeft [partij] desgevraagd aangegeven dat, zelfs indien deze vergunning spoedig zou kunnen worden verleend, de exploitatie van het theehuis voor het zomerseizoen van 2014 reeds als verloren moet worden beschouwd. De reden hiervoor is erin gelegen dat de nodige voorzieningen, zoals de realisatie van parkeerplaatsen op het eigen terrein, zullen moeten worden getroffen om het theehuis in gebruik te kunnen nemen. Zij zal zich derhalve richten op het zomerseizoen van 2015.
De voorzitter is voorshands onduidelijk gebleven op basis van welke van de genoemde planregels de gevraagde omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend. Daarbij is tevens van belang dat de raad heeft aangegeven dat in artikel 23, lid 23.4.1, van de planregels per abuis naar de verkeerde "Staat van Bedrijfsactiviteiten" is verwezen. Gelet op de omstandigheid dat met het treffen van een voorlopige voorziening een onomkeerbare situatie wordt voorkomen, en nu niet is gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van [partij] die zich hiertegen zouden verzetten, ziet de voorzitter aanleiding om het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 23, lid 23.1, aanhef en onder b, lid 23.4.1 en lid 23.5.1, alsmede artikel 34, lid 34.2 en lid 34.3.4, onder b, ter plaatse van het perceel [locatie 2], te schorsen.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente IJsselstein van 4 juli 2013, voor zover het betreft - artikel 23, lid 23.1, aanhef en onder b;
- artikel 23, lid 23.4.1;
- artikel 23, lid 23.5.1;
- artikel 34, lid 34.2;
- artikel 34, lid 34.3.4, onder b;
ter plaatse van het perceel [locatie 2] te IJsselstein;
II. gelast dat de raad van de gemeente IJsselstein aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014
612.