201307019/1/R2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
2. [appellant sub 2], wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
3. [appellant sub 3], wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
en
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Beaufortweg 46 te Doorn" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2014, waar [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker en I. Jacobs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ’t Sticht Ontwikkeling en Beheer B.V., vertegenwoordigd door J.J. Rijnlaarsdam en T. van de Boom.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de bouw van een complex met veertien appartementen en zeven geschakelde woningen in Doorn.
3. Ter zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroepsgrond dat het ontbreken van een regeling die betrekking heeft op toe te stane woningbouwcategorieën in strijd is met de rechtszekerheid, ingetrokken.
Ontvankelijkheid
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 3] tegen het plan niet-ontvankelijk is, voor zover dat beroep ziet op mogelijke strijd met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Hiertoe voert de raad aan dat [appellant sub 3] dit in de door hem ingediende zienswijze niet naar voren heeft gebracht.
4.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
De Afdeling overweegt dat de beroepsgrond van [appellant sub 3] dat het plan mogelijk in strijd is met de Ffw zich richt tegen het gehele plan. Ook de door [appellant sub 3] ingediende zienswijze richt zich tegen het gehele plan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk is voor zover het voornoemde beroepsgrond tegen het plan betreft.
Procedureel
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad onvoldoende is ingegaan op de door hen ingediende inspraakreacties.
5.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het mogelijk niet of onjuist weerleggen van een ingediende inspraakreactie heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Er bestaat dan ook geen aanleiding deze beroepsgrond inhoudelijk te bespreken, nu dit nergens toe kan leiden.
De betogen falen.
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit op onjuiste wijze is geschied, omdat de kennisgeving uitsluitend heeft plaatsgevonden in het lokale nieuwsblad De Kaap dat alleen bij abonnees wordt bezorgd.
6.1. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
6.2. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb een zekere vrijheid heeft in de keuze van het blad waarin een kennisgeving wordt geplaatst. Uit de bewoordingen van dit artikel volgt niet dat kennisgeving uitsluitend in bladen die alleen bij abonnees worden bezorgd, daarmee in strijd zou zijn. Niet in geschil is dat de kennisgeving van het ontwerp van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden in het lokale nieuwsblad De Kaap. Mede in aanmerking genomen dat de raad onweersproken heeft gesteld dat het vast beleid is dat kennisgeving met betrekking tot besluiten van de raad in het lokale nieuwsblad De Kaap plaatsvindt, is voldaan aan de eisen van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb. Overigens heeft kennisgeving eveneens plaatsgevonden in de Staatscourant en in het Gemeentenieuws op de website van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
De betogen falen.
7. [appellant sub 3] betoogt dat de raad het plan bij de actualisatie van het juridisch-planologische regime van de gehele wijk had moeten betrekken.
7.1. De raad heeft toegelicht dat het actualiserende bestemmingsplan voor de gehele wijk een conserverend karakter heeft en dat hierin geen nieuwe ontwikkelingen worden meegenomen. Voor de ontwikkelingslocatie aan De Beaufortweg 46 heeft de raad daarom een postzegelplan vastgesteld. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft mogen vaststellen.
Het betoog faalt.
Inhoudelijk
Gemeentelijk beleid
8. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan niet in overeenstemming is met de uitgangspunten van de door de raad vastgestelde ‘Structuurvisie 2030, Groen dus Vitaal’ van 28 januari 2010 (hierna: structuurvisie), de Woonvisie ‘Wonen in een vitale gemeente’, die is vastgesteld op 25 april 2008 (hierna: de woonvisie) en de ‘Evaluatie Woonvisie en Woningbouwmonitor, Wonen in een vitale gemeente’ van november 2012 (hierna: de evaluatie van de woonvisie). In dit verband wijzen zij erop dat het plan niet voorziet in een bestaande behoefte aan sociale woningbouw, mede gezien de ontwikkelingen op de ontwikkelingslocatie Kaapse Hof en de omstandigheid dat het aantal inwoners van Doorn zal afnemen door het verdwijnen van de marinierskazerne. Daarnaast voert [appellant sub 3] aan dat de raad de behoefte aan sociale woningbouw niet mede als onderbouwing van de behoefte aan de in het plan voorziene woningbouw had mogen gebruiken, nu in het plan een regeling met betrekking tot de toegestane woningbouwcategorieën ontbreekt en het plan derhalve niet slechts sociale woningbouw mogelijk maakt.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten zoals genoemd in de structuurvisie, de woonvisie en de evaluatie van de woonvisie.
8.2. Niet in geschil is dat de locatie De Beaufortweg 46 blijkens de structuurvisiekaart ‘Kaart 7: Visiekaart Doorn’ behorende bij de structuurvisie is gelegen binnen de ‘rode contour’ en voorts als ontwikkelings- en inbreidingslocatie in de structuurvisie is meegenomen. Over het betoog dat hoewel de locatie De Beaufortweg 46 als ontwikkelings- en inbreidingslocatie in de structuurvisie is meegenomen, feitelijk de behoefte aan de voorziene woningen ontbreekt, overweegt de Afdeling het volgende.
In de woonvisie en de evaluatie van de woonvisie staat dat rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen op de woningmarkt. Voorts is in beide stukken vermeld dat in het bijzonder behoefte bestaat aan seniorenwoningen, appartementen in de huur- en koopsector en sociale en betaalbare koopwoningen. Bij het toevoegen van woningen wordt blijkens de woonvisie en de evaluatie van de woonvisie hierop ingespeeld. De raad heeft in redelijkheid de behoefte aan sociale woningbouw ten grondslag kunnen leggen aan de onderbouwing van de behoefte aan de voorziene woningbouw binnen de planperiode. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft toegelicht dat het niet opnemen van een verplichting tot het realiseren van sociale woningbouw voor de ontwikkelingslocatie Kaapse Hof in de met de ontwikkelaar van deze locatie tot stand te brengen overeenkomst niet is gelegen in het ontbreken van de behoefte aan sociale woningbouw. De redenen voor het niet opnemen van deze verplichting houden volgens de raad verband met een terzake gedane toezegging en de financiële onmogelijkheid om sociale woningbouw ter plaatse te realiseren. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben dit standpunt niet gemotiveerd betwist. Voorts heeft de raad toegelicht dat de marinierskazerne in ieder geval tot 2017 openblijft en derhalve tot die tijd van een vermindering van het aantal inwoners als gevolg van de sluiting daarvan geen sprake zal zijn. Daarnaast behoort het in beginsel tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. De raad heeft dan ook gelet op de gewenste flexibiliteit bij de uitvoering van het plan in redelijkheid geen regels over woningbouwcategorieën in het plan kunnen opnemen. Hierdoor maakt het plan zoals [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] terecht stellen niet slechts sociale woningbouw mogelijk. Uit de stukken blijkt dat de raad de behoefte naar de in het plan voorziene woningen heeft onderzocht. Dat in het bijzonder behoefte is aan sociale woningbouw, maakt niet dat er geen vraag is naar andere categorieën woningen. Ook het ter zitting door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] naar voren gebrachte standpunt dat in de omgeving veel woningen te koop staan, leidt, gelet op de planperiode van tien jaar, niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen de planperiode aan de in het plan voorziene woningbouw behoefte bestaat.
De betogen falen.
Ruimtelijke uitstraling
9. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het in het plan voorziene appartementencomplex niet past in de omgeving, nu de omliggende bestaande woningen grondgebonden zijn en de bouwhoogte van het appartementencomplex niet overeenkomt met deze woningen. Voorts is volgens hen, anders dan de raad stelt, geen sprake van vervangende nieuwbouw nu het bebouwingsoppervlak van het appartementencomplex groter is dan de ter plaatse gesloopte bebouwing.
9.1. Hoewel het appartementencomplex verschilt van de omliggende grondgebonden woningen stelt de raad dat het appartementencomplex past in de omgeving. In dit verband heeft de raad toegelicht dat de maximale toegestane bouwhoogte van 9,5 meter vergelijkbaar is met de hoogte van de omliggende bebouwing en dat de omvang van het appartementencomplex, zowel door de bouwhoogte als de oppervlakte van het bouwvlak, beperkt is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op het plandeel dat betrekking heeft op het appartementencomplex reeds een gebouw met een bebouwingsoppervlak van ongeveer 460 m2 aanwezig was. Weliswaar was op dit plandeel minder bebouwing aanwezig dan de bebouwing die het voorliggende plan mogelijk maakt, maar dat maakt niet dat er geen sprake is van vervangende nieuwbouw. Voorts staat in het principe welstandsadvies van 19 april 2011 dat het appartementencomplex wat betreft volume en vormgeving past op deze plaats en nader zal worden ingepast door de uitvoering van de buitenzijde daarvan.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dan de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene appartementencomplex ter plaatse passend is.
De betogen falen.
Woon- en leefklimaat
10. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of het plan leidt tot schaduw- en windhinder voor de omwonenden. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat het plan leidt tot aantasting van zijn privacy door zicht vanuit het appartementencomplex in zijn tuin.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de mogelijke gevolgen van het plan bij de voorbereiding daarvan zijn bezien.
10.2. Uit de Nota van beantwoording zienswijzen blijkt dat, gezien de situering van de geschakelde woningen en het appartementencomplex, de schaduw op eigen terrein of op het openbaar groen valt. Dit standpunt hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet betwist. Voorts blijkt uit de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding, dat voor de voorziene woningen en het appartementencomplex een maximale bouwhoogte van 9,5 meter is toegestaan. Daarnaast wordt de voorziene bebouwing omsloten door een woongebied. Gelet op de maximale bouwhoogte van 9,5 meter en de ligging van de voorziene woningen stelt de raad zich op het standpunt dat windhinder in dit geval niet te verwachten is. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben ook dit standpunt niet betwist. Gelet op het voorgaande heeft de raad dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten naar schaduw- en windhinder. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet nader onderbouwd waarom het plan voor hen niettemin een onaanvaardbare schaduw- of windhinder tot gevolg zal hebben.
De betogen falen.
11. Ten aanzien van de gestelde aantasting van de privacy door zicht vanuit het appartementencomplex in de tuin van [appellant sub 3], wordt het volgende overwogen. Hoewel, in aanmerking genomen dat de woning van [appellant sub 3] een schuin dak heeft, niet op voorhand kan worden uitgesloten dat als gevolg van het plan voor [appellant sub 3] enig verlies van privacy zal optreden, heeft de raad daaraan bij de afweging van het belang van [appellant sub 3] bij het behoud van zijn privacy enerzijds en het belang van het realiseren van het plan anderszijds, geen doorslaggevend gewicht aan dat belang van [appellant sub 3] hoeven toe te kennen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het bouwvlak ten behoeve van het appartementencomplex op ongeveer 27 meter van het perceel van [appellant sub 3] ligt, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van de privacy van [appellant sub 3] niet onevenredig zal zijn.
Het betoog faalt.
12. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat het plan zal leiden tot onevenredige hinder en een onevenredige druk op het woon- en leefklimaat, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 10 oktober 2013 in zaak nr. 201307019/2/R2), waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant sub 3] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgrond.
Het betoog faalt.
Flora- en faunawet
13. [appellant sub 3] betoogt dat het plan mogelijk is vastgesteld in strijd met de Ffw omdat geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van beschermde vogelsoorten, zoals uilen.
13.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat.
13.2. In de plantoelichting staat dat Geofox Lexmond een quickscan heeft uitgevoerd in het kader van de Ffw naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten in het plangebied, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de quickscan ‘Flora- en faunaonderzoek De Beaufortweg 46 te Doorn’ van 8 juli 2011 (hierna: de quickscan). De conclusie van de quickscan is dat in het plangebied geen beschermde planten- en diersoorten voorkomen, maar de in het plangebied aanwezige bomen en struiken wel een geschikte habitat bieden voor broedvogels. Daarom dient volgens de quickscan gedurende de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van de vogels. Vermeld wordt dat indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, overtreding van de wet niet aan de orde is.
[appellant sub 3] heeft geen gegevens overgelegd die op enigerlei wijze aannemelijk maken dat zich ter plaatse andere beschermde soorten dan de in het onderzoek geïnventariseerde soorten bevinden. De enkele stelling dat hij ter plaatse geregeld uilen waarneemt, acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. [appellant sub 3] heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen in de quickscan is vermeld onvolledig of onjuist is. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan wat betreft de gevolgen voor door de Ffw beschermde soorten niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Gezien de uitkomsten van het onderzoek bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat.
Het betoog faalt.
Verkeersintensiteit
14. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat de toenemende verkeersintensiteit op De Beaufortweg vanwege het plan aanvaardbaar is, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 10 oktober 2013 in zaak nr. 201307019/2/R2 (www.raadvanstate.nl), waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant sub 3] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgrond.
Het betoog faalt.
Alternatief
15. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de raad ten onrechte niet in zijn afweging heeft meegenomen dat het terrein waar de marinierskazerne is gevestigd, vrij komt.
15.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft toegelicht dat de marinierskazerne in ieder geval tot 2017 openblijft, waardoor deze locatie op dit moment geen alternatief vormt voor de voorziene woningbouw. Nu de raad de voor- en nadelen van de alternatieven in zijn afweging heeft betrokken, wordt geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot deze keus heeft kunnen komen.
De betogen falen.
Gelijkheidsbeginsel
16. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat in het voorliggende plan ten onrechte meer woningen ten behoeve van sociale woningbouw worden gerealiseerd dan op andere locaties in Doorn, te weten Middenlaan 1, Oude Rijksstraatweg en Kaapse Hof. In het bijzonder wijzen zij erop dat bij de locatie Middenlaan 1 na raadpleging van omwonenden is gekozen voor een opzet die kan rekenen op voldoende maatschappelijk draagvlak, terwijl in dit plan geen doorslaggevende betekenis is toegekend aan de weerstand van omwonenden.
16.1. Over de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de locaties Middenlaan 1, Oude Rijksstraatweg en Kaapse Hof waar geen sociale woningbouw komt, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft in dat verband toegelicht dat in het beleid niet is vastgelegd dat op elke plek in de gemeente waar nieuwe woningen worden gebouwd een evenredig deel aan sociale woningbouw wordt gerealiseerd. De genoemde projecten worden in andere gebieden gerealiseerd en de invulling daarvan en de omvang van die projecten is een keuze van de raad. Ten aanzien van de locatie Middenlaan 1 heeft de raad gesteld dat het daar een villawijk betreft in een overgangszone naar het bosgebied ten westen van Doorn en de opzet daarvan niet slechts is gewijzigd vanwege het standpunt van omwonenden. Wat betreft de locatie Oude Rijksstraatweg heeft de raad toegelicht dat het bij dat project uitsluitend gaat om vrije sector woningen en zoals in overweging 8 van deze uitspraak is vermeld was voor de locatie Kaapse Hof sprake van een terzake gedane toezegging aan de ontwikkelaar en is het daar financieel onmogelijk om sociale woningbouw te realiseren. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hen genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
De betogen falen.
Vertrouwensbeginsel
17. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat tijdens informatieavonden in 2005 en 2010 toezeggingen zijn gedaan die niet zijn nagekomen. Zij stellen dat door de raad tijdens deze informatieavonden aan omwonenden bouwplannen zijn gepresenteerd die uitsluitend voorzagen in zestien grondgebonden woningen. Het plan voorziet volgens hen dan ook ten onrechte in een appartementencomplex en in meer woningen ten opzichte van de bouwplannen die op de informatieavonden voor omwonenden zijn gepresenteerd.
17.1. Over het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat tijdens de informatieavonden door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan uitsluitend in de op de informatieavonden gepresenteerde bouwplannen zou voorzien. Bij dergelijke bijeenkomsten worden immers potentiële plannen gepresenteerd, waarmee vooruitlopend op een bestemmingsplanprocedure onder meer wordt geïnventariseerd wat het draagvlak is voor deze plannen bij omwonenden. Gelet op het voorgaande en het karakter van een informatieavond in aanmerking genomen, mochten zij niet in redelijkheid verwachten dat de op de informatieavonden gepresenteerde bouwplannen in detail zouden worden opgenomen in het plan. De raad heeft het plan om die reden derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Overigens is ter zitting komen vast te staan dat tijdens de informatieavond in 2010 een bouwplan is gepresenteerd dat voorzag in een appartementencomplex en een aantal grondgebonden woningen.
De betogen falen.
Waardedaling
18. [appellant sub 3] betoogt dat het plan leidt tot waardevermindering van zijn woning.
18.1. De Afdeling overweegt dat wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 3] betreft, geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
19. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat de beroepsgronden falen, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.
20. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
343-772.