201304980/1/A3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV ConnectCar B.V., gevestigd te Amsterdam, (hierna: ConnectCar)
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2013 in de zaken nrs. 12/4589 tot en met 12/4598, 12/5820 en 12/5821 in het geding tussen:
ConnectCar
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken A] weg te slepen.
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken B] weg te slepen.
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken C] weg te slepen.
Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken D] weg te slepen.
Bij besluit van 29 oktober 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken E] weg te slepen.
Bij besluit van 6 november 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken F] weg te slepen.
Bij besluit van 20 november 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken G] weg te slepen.
Bij besluit van 6 december 2011 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken H] weg te slepen.
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken J] weg te slepen.
Bij besluit van 13 februari 2012 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken K] weg te slepen.
Bij besluit van 17 mei 2012 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken L] weg te slepen.
Bij besluit van 2 juni 2012 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [kenteken M] weg te slepen.
Bij onderscheiden besluiten van 2 augustus 2012 heeft het college de door ConnectCar tegen de besluiten van 24 oktober 2011, 29 oktober 2011, 6 november 2011, 20 november 2011, 27 oktober 2011, 23 oktober 2011, 6 december 2011 en 13 februari 2012 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden besluiten van 6 augustus 2012 heeft het college de door ConnectCar tegen de besluiten van 25 oktober 2011 en 25 januari 2012 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden besluiten van 6 november 2012 heeft het college het door ConnectCar tegen de besluiten van 17 mei 2012 en 2 juni 2012 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2013 heeft de rechtbank het door ConnectCar tegen de besluiten van 2 en 6 augustus en 6 november 2012 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft ConnectCar hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
ConnectCar heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar ConnectCar, vertegenwoordigd door J.B. Floor, werkzaam bij Antidoticum advies, incasso en procesvoering, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Peeters en M. de Jong, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge artikel 170, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) behoort tot de bevoegdheid van het college tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met
a. het belang van de veiligheid op de weg, of
b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of
c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 5:24, 5:25, tweede tot en met vierde lid, 5:29, vijfde lid, 5:30, derde lid, en 5:31 van de Awb niet van toepassing. Bij de toepassing van artikel 5:25 van de Awb treedt de rechthebbende die het voertuig afhaalt, in de plaats van de overtreder. Voor de toepassing van artikel 5:30 van de Awb wordt de omstandigheid dat een voertuig niet is afgehaald, gelijkgesteld met de omstandigheid dat het voertuig niet kan worden teruggegeven.
Ingevolge artikel 171, eerste lid, wordt een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang overeenkomstig artikel 170, eerste lid, bekendgemaakt:
a. aan de rechthebbende die het voertuig afhaalt, of
b. indien het voertuig binnen achtenveertig uur na de inbewaringstelling niet is afgehaald, zo mogelijk binnen een week:
1°. aan degene aan wie het kenteken is opgegeven, indien het voertuig een kenteken voert;
2°. aan degene die aangifte heeft gedaan, indien blijkt dat ter zake van het voertuig aangifte van vermissing is gedaan, of
3°. in nader bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen op de daarbij aangegeven wijze.
Ingevolge het tweede lid wordt bij de bekendmaking krachtens het eerste lid, onderdeel b, gewezen op het verschuldigd zijn van kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 172, eerste lid, worden tot de kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 170, eerste lid, gerekend:
a. de kosten die verband houden met de overbrenging en bewaring;
b. de kosten die verband houden met de bekendmaking van de beschikking tot overbrenging en inbewaringstelling, en
c. de kosten van verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, betaalt het college het bedrag van de kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang, terug, indien de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, van dien aard waren dat de kosten redelijkerwijs niet verschuldigd zijn.
Ingevolge het zesde lid betaalt het college het niet verschuldigde bedrag terug indien de in het derde lid, onderdeel b, bedoelde omstandigheden van dien aard waren dat de kosten redelijkerwijs niet volledig verschuldigd zijn.
Ingevolge artikel 173, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur:
a. de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen;
b. nadere regels vastgesteld over de registratie van gegevens in geval van toepassing van artikel 170, eerste lid;
c. nadere regels vastgesteld over de berekening van de kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang, en
d. de overige regels vastgesteld die voor de uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 nodig worden geacht.
Ingevolge het tweede lid worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval
a. de aanwijzing van de plaats, onderscheidenlijk de plaatsen, waar verwijderde voertuigen in bewaring worden gesteld, en
b. de berekening van de kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang, en voorts
c. de aanwijzing van de weggedeelten en wegen, voor de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen zijn de soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de Wvw:
(…)
c. parkeergelegenheden, aangeduid door bord E4 van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), waarbij ofwel op een onderbord wordt aangegeven:
1°. de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd;
2°. de wijze waarop het parkeren dient te geschieden;
3°. de dagen of uren waarop het parkeren is verboden, of
4°. de dagen of uren waarop een beperking als bedoeld in 1° en 2°, geldt,
ofwel op het verkeersbord de aanduiding is aangebracht waarmee wordt aangegeven:
1°. de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd, of
2°. de wijze waarop het parkeren dient te geschieden.
(…)
e. parkeerplaatsen voor invaliden, aangeduid door bord E6 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
f. gelegenheden voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen, aangeduid door bord E7 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
g. parkeergelegenheden voor een categorie of groep voertuigen, aangeduid door bord E8 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
(…).
Ingevolge artikel 12, eerste lid, kunnen bij de vaststelling van de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, als directe kosten uitsluitend in aanmerking worden genomen:
a. indien de gemeente de overbrenging zelf verzorgt:
1°. de afschrijvingskosten en onderhoudskosten van kraanwagens, takel- en sleepmateriaal en verbindingsmiddelen, alsmede de brandstofkosten van kraanwagens;
2°. de personele en materiële kosten, verbonden aan de bediening van kraanwagens, takel- en sleepmateriaal en verbindingsmiddelen;
3°. de personele en materiële kosten met betrekking tot het onder 1° bedoelde onderhoud, en
4°. de kosten van stalling en opslag van kraanwagens en overig materiaal;
b. indien de gemeente de bewaring zelf verzorgt:
1°. de kosten van rente en afschrijving dan wel van huur van de plaats van bewaring;
2°. de kosten van inrichting en onderhoud van de plaats van bewaring, alsmede de kosten wegens energieverbruik, water en verbindingsmiddelen, en
3°. de personele en materiële kosten, verbonden aan de bewaring.
Ingevolge het tweede lid kunnen ingeval van toepassing van artikel 171, eerste lid, onderdeel b, van de Wvw als directe kosten tevens in aanmerking worden genomen de personele en materiële kosten, verbonden aan de bekendmaking van de beschikking, waaronder begrepen de kosten ter opsporing van degene aan wie de beschikking wordt bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2010 worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de Wvw aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voor zover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, bedragen de kosten van het overbrengen van een voertuig naar de bewaarplaats (prijspeil 2004):
a. € 119,00 basistarief, alsmede,
b. € 4,20 per gereden kilometer, of een gedeelte daarvan, voor het overbrengen, en
c. € 23,00 per verstreken kwartier, of een gedeelte daarvan, tijdens het overbrengen.
Ingevolge het tweede lid bedragen de kosten van het bewaren van een voertuig € 58,00 (prijspeil 2004) per verstreken periode van twaalf uren, of een gedeelte daarvan.
Ingevolge het derde lid worden de kosten van het overbrengen en bewaren van voertuigen bij besluit van het college aangepast.
2. Aan het besluit tot wegslepen van 29 oktober 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat het voertuig was geparkeerd in strijd met artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit wegslepen van voertuigen, aan dat van 6 december 2011 dat het voertuig was geparkeerd in strijd met artikel 2, aanhef en onder g, aan de besluiten tot wegslepen van 25 oktober 2011, 6 november 2011, 20 november 2011, 23 oktober 2011, 13 februari 2012 en 2 juni 2012, dat de voertuigen waren geparkeerd in strijd met artikel 2, aanhef en onder e, en aan die van 24 oktober 2011, 27 oktober 2011, 25 januari 2012 en 17 mei 2012, dat de voertuigen waren geparkeerd in strijd met artikel 2, aanhef en onder f. Deze besluiten heeft het college bij onderscheiden besluiten van 2 en 6 augustus en 6 november 2012 gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft de besluiten van 2 en 6 augustus en 6 november 2012 vernietigd, omdat ConnectCar in bezwaar gronden had aangevoerd tegen de hoogte van de kosten die in rekening zijn gebracht voor bewaring en het college daar in die besluiten niet op is ingegaan. Ter zitting heeft het college een toelichting gegeven op die kosten. Gelet op die toelichting is het aannemelijk dat de kosten die het ConnectCar in rekening heeft gebracht niet hoger zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.
4. Ter zitting van de Afdeling heeft ConnectCar haar betoog, dat de rechtbank heeft miskend dat het college in een aantal gevallen betwist dat haar voertuiggebruikers belanghebbende zijn bij de handhavingsbesluiten, ingetrokken.
Bevoegdheid tot handhaving
5. ConnectCar betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet gehouden was borden te plaatsen waarop is vermeld dat op autodateplaatsen, parkeerplaatsen die speciaal zijn bestemd voor voertuigen van onder meer Connectcar, een wegsleepregeling van kracht is. De rechtbank heeft daarmee miskend dat in onder meer artikel 10 van de overeenkomst tussen haar en het stadsdeel Centrum van 18 december 2006 is bepaald dat op een autodateplaats tevens een bord zal worden geplaatst met de aanduiding dat de wegsleepregeling op die plaats van toepassing is.
5.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet gehouden was bij de parkeerplaatsen waarvan de voertuigen van ConnectCar zijn weggesleept borden te plaatsen waarop is aangegeven dat de wegsleepregeling van kracht is. Het betoog berust aldus op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
Voorts kan de vraag, of het college dan wel de gemeente Amsterdam op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst tussen ConnectCar en het stadsdeel Centrum niet door de bestuursrechter worden beantwoord.
5.2. Voor zover ConnectCar beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de voertuigen die in strijd met artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen waren geparkeerd, niet mocht wegslepen omdat het college ten onrechte geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst tussen haar en onder meer het stadsdeel Centrum, wordt overwogen dat die omstandigheid er niet aan afdoet dat haar voertuigen waren geparkeerd in strijd met voormeld artikel en het college zich onbestreden op het standpunt heeft gesteld dat verwijdering van de voertuigen noodzakelijk was, zodat het daarom bevoegd was tot handhaving over te gaan.
Het betoog faalt.
6. ConnectCar betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contractuele relatie tussen haar en de gemeente en de redelijkheid en billijkheid niet met zich brengen dat het college ConnectCar moet beschouwen als een speciale weggebruiker, waarbij het college van handhaving moet afzien in het geval een autodateplaats bezet is aangetroffen en de gebruiker van het voertuig van ConnectCar dat voertuig in strijd met artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen heeft geparkeerd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, hebben de overeenkomsten die ConnectCar heeft gesloten met de verschillende stadsdelen niet slechts betrekking op het beschikbaar stellen van parkeerplaatsen. In die overeenkomsten worden werkwijzen voorgeschreven, bijvoorbeeld over de inhoud van overeenkomsten tussen ConnectCar en gebruikers van haar voertuigen, en die overeenkomsten verplichten ConnectCar ertoe dat zij voertuigen op locaties op straat plaatst en geplaatst houdt. Zij is dus, anders dan anderen, verplicht om haar voertuigen in de openbare ruimte van de stad te houden, aldus ConnectCar. Zij verwijst ter ondersteuning van haar betoog naar de overeenkomst tussen haar en het stadsdeel Centrum en naar die tussen haar en het stadsdeel Bos en Lommer van 1 april 2008.
6.1. De rechtbank heeft terecht vastgesteld, hetgeen door ConnectCar niet is betwist, dat alle voertuigen van ConnectCar die zijn weggesleept, waren geparkeerd in strijd met artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen.
6.2. Dat ConnectCar zich er tegenover de gemeente toe heeft verplicht altijd voertuigen voor gebruik ter beschikking te hebben, die op een autodateplaats moeten zijn geparkeerd, is geen omstandigheid op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank heeft miskend dat het college van handhaving had moeten afzien. Zoals de rechtbank heeft overwogen, leidt die omstandigheid er niet toe dat de voertuigen van ConnectCar in strijd met de verkeersregels mochten worden geparkeerd. Hier komt bij dat ConnectCar beschikt over parkeervergunningen voor haar voertuigen, waarmee kan worden geparkeerd op andere plekken dan de autodateplaatsen, zoals de rechtbank onbestreden heeft overwogen.
Het betoog faalt.
7. Voorts betoogt ConnectCar dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat het college niet handhavend optreedt tegen een voertuig dat ten onrechte op een autodateplaats is geparkeerd, niet betekent dat niet handhavend mag worden opgetreden tegen een voertuig van ConnectCar dat in strijd met artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen is geparkeerd. De rechtbank heeft daarmee miskend dat het college disproportioneel jegens haar handelt. Het niet handhavend optreden tegen voertuigen die ten onrechte op een autodateplaats zijn geparkeerd, draagt er in overwegende mate toe bij dat gebruikers van de voertuigen van ConnectCar die voertuigen elders parkeren. Voor zover dit er al niet toe leidt dat het college niet handhavend zou mogen optreden, leidt dit er in elk geval toe dat het college de kosten van het wegslepen en bewaren niet op haar mag verhalen, aldus ConnectCar.
7.1. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank heeft overwogen, maakt de omstandigheid dat het college niet altijd of niet meteen handhavend optreedt tegen een voertuig dat ten onrechte op een autodateplaats is geparkeerd niet dat de voertuigen van ConnectCar mogen worden geparkeerd in strijd met artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen. Deze omstandigheid doet niets af aan de overtredingen die zijn begaan met voertuigen van ConnectCar. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen kan met de voertuigen van ConnectCar ook in overeenstemming met de regelgeving worden geparkeerd op andere plekken dan autodateplaatsen.
Om dezelfde reden leidt deze omstandigheid niet tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend, dat het college de kosten van het wegslepen en bewaren niet op haar mag verhalen.
8. Verder betoogt ConnectCar dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog over de proportionaliteit van het handelen van het college, welk betoog erop neerkwam dat het wegslepen van voertuigen van ConnectCar disproportioneel was gelet op de technologische ontwikkelingen van de laatste jaren. Haar voertuigen zijn duidelijk herkenbaar en kunnen, na een telefonische melding van een toezichthouder, op afstand worden geopend zodat die door een toezichthouder naar de juiste parkeerplaats kunnen worden gereden. Eventueel kan een medewerker van ConnectCar een voertuig verplaatsen naar de juiste parkeerplaats. Het college heeft verder ter zitting van de rechtbank herhaald dat het op geen enkele wijze bereid is het gesprek aan te gaan, aldus ConnectCar.
8.1. ConnectCar klaagt er terecht over dat de rechtbank niet is ingegaan op haar betoog over de proportionaliteit van het handelen van het college, maar dit leidt wegens het volgende niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Wat ook zij van de technische mogelijkheden die ConnectCar aanvoert, artikel 170, eerste lid, van de Wvw voorziet in het opleggen van een last onder bestuursdwang die bestaat uit het overbrengen en in bewaring stellen van een op de weg staand voertuig dat, zoals in deze zaak, is geparkeerd in strijd met artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen. Daarbij behoeft geen begunstigingstermijn te worden gesteld, nu artikel 5:24, tweede lid, van de Awb ingevolge artikel 170, tweede lid, van de Wvw niet van toepassing is. Een last om een voertuig binnen een bepaalde tijd te verplaatsen, zoals een telefonische melding van het college zou kunnen worden beschouwd, behoeft dus niet te worden opgelegd.
De vraag of het college al dan niet in gesprek wenst te gaan over de problemen die ConnectCar signaleert bij de handhaving, valt buiten de omvang van het geding, zodat de rechtbank daarop niet behoefde in te gaan.
Het betoog faalt.
9. ConnectCar voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat bij haar gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat niet handhavend zal worden opgetreden indien haar voertuigen zijn geparkeerd in strijd met de verkeersregels. Het college heeft publiekelijk kenbaar gemaakt dat deelvoertuigen, zoals die van ConnectCar, over een eigen gereserveerde parkeerplaats beschikken. In folders heeft de gemeente vermeld dat gebruikers van een deelvoertuig nooit meer hoeven te zoeken naar een parkeerplaats. De verwachtingen die daarmee zijn gewekt bij haar gebruikers kleuren ook haar verwachtingen, aldus ConnectCar. Haar voertuiggebruikers mochten erop vertrouwen dat het college zijn beginselplicht tot handhaving zou nakomen indien een autodateplaats ten onrechte is bezet en ook ConnectCar mocht daar tevens op vertrouwen.
9.1. Dit betoog faalt. Zo ConnectCar al aan de folders van de gemeente, die zijn bedoeld voor gebruikers van deelvoertuigen, het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat handhavend zou worden opgetreden tegen een voertuig dat ten onrechte op een autodateplaats is geparkeerd, leidt dat er niet toe dat de voertuigen van ConnectCar in strijd met de geldende verkeersregels mochten worden geparkeerd of dat ConnectCar erop mocht vertrouwen dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen haar voertuigen die in strijd met de regels zijn geparkeerd. Niet gesteld is dat het college een daartoe strekkende uitlating heeft gedaan. Hier komt bij dat, zoals hiervoor onder 6.2 en 7.1 is overwogen, ConnectCar beschikt over parkeervergunningen voor haar voertuigen, waarmee kan worden geparkeerd op andere plekken dan op de autodateplaatsen.
Kostenverhaal
10. ConnectCar betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte ConnectCar heeft vereenzelvigd met de gebruikers van haar voertuigen door te overwegen dat niet is gebleken dat de gebruikers van haar voertuigen geen verwijt kon worden gemaakt en ConnectCar vervolgens te vereenzelvigen met die gebruikers. De rechtbank heeft miskend dat ConnectCar geen verwijt kan worden gemaakt, onder meer wegens haar contractuele relatie met de gemeente.
10.1. De rechtbank heeft terecht de gevolgen van de omstandigheid dat niet is gebleken dat de gebruikers van de voertuigen van ConnectCar geen verwijt kan worden gemaakt, voor rekening en risico van ConnectCar gelaten. Zij verhuurt haar voertuigen aan haar gebruikers en de gevolgen van het gebruik van die voertuigen in strijd met artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen dient dan ook voor haar rekening en risico te komen. Voorts leidt de contractuele relatie tussen de gemeente en ConnectCar er niet toe dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, omdat daaruit niet volgt dat de voertuigen van ConnectCar in strijd met de geldende verkeersregels mochten worden geparkeerd, zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen.
Het betoog faalt.
11. ConnectCar betoogt dat de rechtbank ten onrechte het document Vervolg Advies Wegsleeptarieven van 13 februari 2013 aan de processtukken heeft toegevoegd. Het college heeft dat document eerst ter zitting van de rechtbank overgelegd. ConnectCar had dat door een financieel expert willen laten beoordelen, maar moest na een korte leespauze ter zitting daarop reageren.
De rechtbank heeft volgens ConnectCar ten onrechte op grond van dat document de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten. Het document heeft geen enkele betekenis, daar er geen accountantsrapport aan ten grondslag ligt of een doorrekening van de gemeentelijke rekenkamer. De rechtbank is voorts voorbij gegaan aan haar weerspreking van de inhoud van het document, aldus ConnectCar. De rechtbank heeft miskend dat het complex aan de Daniël Goedkoopstraat, waar de weggesleepte voertuigen werden bewaard, tevens werd gebruikt door Cition B.V. Verwevenheid van kosten kan daarom niet worden uitgesloten. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat het college geen onderscheid heeft gemaakt tussen de kosten voor het overbrengen van voertuigen en de kosten van bewaring, terwijl het college daar op grond van artikel 12 van het Besluit wegslepen van voertuigen wel toe gehouden is. De rechtbank is er verder aan voorbij gegaan dat het bewaarloon bij commerciële aanbieders zo’n € 12,50 per dag bedraagt en parkeren op de openbare weg € 45,00 per dag, terwijl het college haar € 58,00 per twaalf uur in rekening heeft gebracht, aldus ConnectCar. Daarnaast is het bewaarloon dat het college thans in rekening brengt € 35,00 per dag.
11.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, gegevens of stukken, ter motivering van een eerder ingenomen standpunt worden ingediend, tenzij dat in strijd is met de goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zodanig laat zijn ingediend, dat de andere partij wordt belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
11.2. ConnectCar betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte het Vervolg Advies Wegslepen aan het dossier heeft toegevoegd, nu het college dat stuk eerst ter zitting van de rechtbank heeft overgelegd. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft ConnectCar reeds in bezwaar gronden aangevoerd tegen de hoogte van de kosten van bewaring, die haar in rekening zijn gebracht, op welke kosten het college niet in de besluiten op bezwaar, doch eerst ter zitting van de rechtbank een toelichting heeft gegeven aan de hand van het Vervolg Advies Wegsleeptarieven. Door het stuk toe te voegen aan de gedingstukken en ConnectCar niet in de gelegenheid te stellen daarop schriftelijk te reageren, doch te volstaan met een leespauze ter zitting, is ConnectCar belemmerd om adequaat op dit stuk te reageren.
Dit klemt temeer nu de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand heeft gelaten, juist op grond van het Vervolg Advies Wegsleeptarieven. Nu de rechtbank dat document niet aan het dossier had mogen toevoegen, heeft de rechtbank ook ten onrechte de rechtsgevolgen in stand gelaten.
11.3. ConnectCar betoogt verder terecht dat het college met het Vervolg Advies Wegsleeptarieven de hoogte van de kosten van bewaring niet voldoende heeft toegelicht. Dat stuk is opgesteld met het oog op de situatie zoals die in 2013 was en met het oog op nieuw vast te stellen tarieven, zoals het college ook ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd. Het stuk ziet daarmee niet op de situatie zoals die was ten tijde van de besluiten uit 2011 en 2012. Voorts is met dat stuk niet inzichtelijk gemaakt hoe de geraamde kosten van de posten die zijn vermeld in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit wegslepen van voertuigen zich verhouden tot het bewaarloon dat het college aan ConnectCar in rekening heeft gebracht, temeer nu die posten niet als zodanig zijn weergegeven in het Vervolg Advies Wegsleeptarieven.
Het betoog slaagt.
12. De conclusie is dat de besluiten van 2 en 6 augustus en 6 november 2012 zijn genomen in strijd met 7:12 van de Awb, voor zover het betreft de motivering van de kosten van bewaring van de weggesleepte voertuigen van ConnectCar.
13. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in voormelde besluiten te herstellen. Het college dient aan de hand van de directe kosten die ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit wegslepen van voertuigen in aanmerking mogen worden genomen de hoogte van de kosten van bewaring inzichtelijk te maken.
14. De Afdeling zal een termijn stellen voor het herstellen van het gebrek.
15. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de door de rechtbank vernietigde besluiten van 2 en 6 augustus en 6 november 2012 te herstellen voor zover het betreft de hoogte van de kosten van bewaring van de voertuigen van ConnectCar door daartoe een nieuw besluit te nemen en dit aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
622.