201301583/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2012 in zaak nr. 12/5828 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door
mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de nieuwe Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.1a, eerste lid, van de nieuwe Wko, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op de Wko onderscheidenlijk de nieuwe Wko de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de nieuwe Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellant] heeft op 8 september 2008 een kinderopvangtoeslag aangevraagd voor gastouderopvang met tussenkomst van gastouderbureau de Appelbloesem en nadien gastouderbureau Kids2Oma. In verband hiermee heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot over 2010 van € 20.694,00 verstrekt.
Aan het besluit van 8 juni 2012 heeft de Belastingdienst onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2010 kosten voor kinderopvang heeft betaald.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het voorschot op nihil heeft gesteld. Volgens [appellant] heeft de rechtbank hierbij ten onrechte verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012, in zaak nr. 201109345/1/A2, en heeft hij met de door hem overgelegde kwitanties van contante betalingen aan de gastouder van in totaal € 3.127,00, bankafschriften waaruit blijkt dat hij bedragen heeft opgenomen van in totaal € 3.650,00 en een kwitantie van een reisbureau, waaruit blijkt dat dit reisbureau hem een bedrag van € 1.200,00 heeft uitbetaald, aangetoond dat hij voor € 3.126,00 aan kosten voor kinderopvang heeft betaald.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, en artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de nieuwe Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat bij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte is van deze kosten.
Uit de door [appellant] overgelegde jaaropgave 2010 volgt dat [appellant] in 2010 een bedrag van € 23.820,00 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. Het voorschot kinderopvangtoeslag van € 20.694,00 is door de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks gestort op de bankrekening van het gastouderbureau, waarmee is aangetoond dat dit bedrag aan kosten voor kinderopvang is betaald.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2010 kosten van kinderopvang heeft betaald. De rechtbank heeft hierbij terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012, in zaak nr. 201109345/1/A2, overwogen dat de door [appellant] overgelegde bankafschriften en kwitanties niet kunnen dienen als bewijs, nu de op de bankafschriften vermelde bedragen en data niet corresponderen met de bedragen en data vermeld op de kwitanties.
Ook uit de kwitantie van het reisbureau blijkt niet dat [appellant] kosten voor kinderopvang heeft betaald. [appellant] heeft dan ook niet aangetoond de volledige kosten voor kinderopvang volgens de jaaropgave te hebben betaald.
Dat [appellant] kan aantonen dat hij een deel van de kosten van kinderopvang over 2010 wel heeft voldaan, betekent, anders dan hij betoogt, niet dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2) baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52, eerste lid, van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de nieuwe Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
[appellant] heeft in reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 15 juli 2011 de gegevens, waaronder de jaaropgave, verstrekt waaruit de door hem gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu, zoals hiervoor is overwogen, het bedrag aan kosten dat [appellant] blijkens deze gegevens verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de nieuwe Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellant] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht op nihil heeft gesteld.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
85-680.