201402294/1/V4.
Datum uitspraak: 1 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 februari 2014 in zaak nr. 13/28441 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 11 oktober 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:11, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 14 februari 2014, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 14 maart 2014 is geëindigd. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift, door het op 19 maart 2014 bij de Raad van State te bezorgen, niet tijdig ingediend.
3. De advocaat van de vreemdeling voert bij eveneens op 19 maart 2014 bij de Raad van State bezorgde brief aan dat hij gepoogd heeft het hogerberoepschrift op 14 maart 2014 per faxbericht te verzenden. Het is op die dag echter niet bij de Raad van State ontvangen. Uit de faxgeschiedenisrapportage van de Raad van State blijkt dat de advocaat van de vreemdeling op 14 maart 2014 om 23.17, 23.21, 23.34 en 23.50 uur heeft gepoogd het hoger beroepschrift te verzenden en dat als resultaat hiervan is vermeld: "error", hetgeen betekent dat het faxbericht niet in goede orde is ontvangen. Op bedoelde tijdstippen was er geen storing in de faxapparatuur van de Raad van State. Het niet slagen van de verzending dient dan ook voor rekening en risico van de vreemdeling te blijven. Dit geldt te meer in een geval als dit, waarin de advocaat van de vreemdeling heeft gepoogd het hogerberoepschrift per fax op de laatste dag van de termijn te verzenden. Hierdoor heeft hij het risico aanvaard dat het niet aankomt, zoals is gebeurd. Hetgeen namens de vreemdeling is aangevoerd is derhalve geen omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Peute
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2014
391.