201212028/1/V1.
Datum uitspraak: 23 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 4 december 2012 in zaak nr. 11/37993 in het geding tussen:
[de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: zijn rechtsvoorgangers.
2. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de vreemdeling niet afkomstig is uit Zuid-Somalië. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot de vaststelling dat de taalanalyse van 7 december 2009 van Verified (hierna: de taalanalyse) en de door de vreemdeling overgelegde contra-expertise van 20 mei 2011 (hierna: de contra-expertise), die onder begeleiding van De Taalstudio is uitgebracht, naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk zijn. Volgens de staatssecretaris had de rechtbank daartoe een afweging moeten maken van de door de taalanalisten gebezigde argumenten. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank dan tot de conclusie had moeten komen dat de contra-expertise de door de taalanalyse bevestigde twijfel over de gestelde herkomst van de vreemdeling niet heeft weggenomen. Te meer nu de conclusie in de contra-expertise niet wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde argumenten, aldus de staatssecretaris.
2.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de staatssecretaris de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 28 intrekken indien een vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2009 in zaak nr. 200805405/1), ligt het, indien de staatssecretaris een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voordoet, op zijn weg aannemelijk te maken dat daarvan sprake is.
Anders dan bij een besluit op een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarbij de staatssecretaris, in het geval hij twijfelt aan de gestelde identiteit en nationaliteit, door een taalanalyse de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomt in de voldoening van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, dient een taalanalyse in het geval die twijfel is gerezen bij een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bewijsmiddel in het kader van de op de staatssecretaris rustende last om aannemelijk te maken dat zich de in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vermelde grond voordoet. Wanneer de staatssecretaris aldus aan zijn bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het geleverde bewijs te weerleggen.
2.3. Nadat bij de staatssecretaris twijfel was gerezen over de door de vreemdeling gestelde herkomst uit Zuid-Somalië, heeft hij een taalanalyse laten verrichten. In de taalanalyse die de staatssecretaris aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, heeft Verified aan de hand van de, door voorbeelden ondersteunde, bevindingen betreffende onder meer uitspraak, woordkeuze en grammatica in de spraak van de vreemdeling beargumenteerd geconcludeerd dat hij eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Noord-Somalië en niet tot die binnen Zuid-Somalië.
De vreemdeling heeft vervolgens een contra-expertise overgelegd, waarvan de conclusie luidt dat hij "most possible" is gesocialiseerd in Zuid-Somalië en "quite likely" in Afgooye.
In een taalanalyse van 12 september 2011 (hierna: de nadere analyse) heeft het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) geconcludeerd en bevestigd dat de vreemdeling eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
In reactie op de contra-expertise heeft het BLT in een weerwoord van 3 oktober 2011 (hierna: het weerwoord) gemotiveerd te kennen gegeven dat de contra-expertise geen reden biedt de door Verified getrokken conclusie te herzien.
Bij brief van 29 maart 2012 heeft de vreemdeling aan de rechtbank reacties van De Taalstudio en de opsteller van de contra-expertise overgelegd. In zijn reactie is De Taalstudio gemotiveerd ingegaan op de in het weerwoord gebezigde argumentatie. In zijn reactie is de opsteller van de contra-expertise gemotiveerd ingegaan op de in het weerwoord gebezigde argumentatie en de nadere analyse. De opsteller van de contra-expertise heeft vastgehouden aan zijn in de contra-expertise getrokken conclusie en deze, wegens de door het BLT gestelde onduidelijkheid over de interpretatie van die conclusie, geherformuleerd tot: de vreemdeling is "for sure" gesocialiseerd in Zuid-Somalië en "most possibly" in Afgooye.
2.4. Zoals volgt uit 2.2. moet de staatssecretaris bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aannemelijk maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens - in dit geval over zijn herkomst - heeft verstrekt. De verklaring van de vreemdeling dat hij afkomstig is uit Zuid-Somalië, welke verklaring eerder door de staatssecretaris is aanvaard en mede op basis waarvan de thans ingetrokken verblijfsvergunning is verleend, is eerst dan als onjuist aan te merken indien de staatssecretaris alsnog aannemelijk maakt dat de vreemdeling niet uit Zuid-Somalië afkomstig kan zijn. Als bewijsmiddel voor zijn standpunt dat de vreemdeling onjuiste gegevens over zijn herkomst heeft verstrekt heeft de staatssecretaris zich beroepen op de conclusie van een in zijn opdracht uitgevoerde taalanalyse. De vreemdeling heeft op zijn beurt een contra-expertise laten verrichten, waarvan de conclusie, zoals aangevuld bij brief van 29 maart 2012, tegengesteld is aan die van de taalanalyse. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de taalanalyse en de contra-expertise naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk zijn en dat beide een toelichting en gefundeerde conclusie bevatten. Anders dan de staatssecretaris meent, ligt het bij het ontbreken van deskundigheid dienaangaande niet op de weg van de rechtbank om zelf de door de betrokken deskundigen gebezigde argumenten tegen elkaar af te wegen. Bij deze stand van zaken constateert de staatssecretaris terecht dat de bij hem gerezen twijfel over de door de vreemdeling opgegeven herkomst niet is weggenomen. Gelet echter op de voormelde bewijslastverdeling, volgt uit die omstandigheid dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling niet uit Zuid-Somalië afkomstig kan zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling onjuiste gegevens over zijn herkomst heeft verstrekt.
De grief faalt.
3. Hetgeen de staatssecretaris in de tweede grief aanvoert kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
4. De derde grief heeft geen zelfstandige betekenis.
5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lustberg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2014
587.