201306811/1/R1.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid L.J. de Leeuw Vastgoed B.V. (thans: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fund B.V. in liquidatie, gevestigd te Eemnes) en mr. R. Reumkens, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fund B.V., gevestigd te IJsselstein,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Laren,
3. [appellant sub 3], wonend te Laren,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nilec B.V., gevestigd te Amsterdam,
5. de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de stichting Nederlandse Tuinenstichting, beide gevestigd te Amsterdam,
6. [appellant sub 6], wonend te Laren,
7. [appellant sub 7], wonend te Laren,
8. [appellant sub 8], wonend te Laren,
9. de stichting Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier, gevestigd te Laren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Laren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013, kenmerk 2013/16 (II), heeft de raad het bestemmingsplan "Laren-West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben De Leeuw Vastgoed (thans: Fund) en haar curator, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], Nilec, Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], Nilec, Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting en [partij A] en [partij B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar Fund en haar curator, vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. A. Brouwer, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, Nilec, vertegenwoordigd door mr. C.F. Geerdes, advocaat te Amsterdam, Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting, vertegenwoordigd door P.A. Bakker en ir. H. Dirkx, [appellant sub 6], [appellant sub 7], Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier, vertegenwoordigd door mr. J.F. Lucassen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [partij A] en [partij B], als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het voorheen geldende planologische regime voor het westelijke gedeelte van Laren en is grotendeels consoliderend van aard.
Ontvankelijkheid
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
3.1. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 16 november 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. [appellant sub 8] heeft geen zienswijze naar voren gebracht bij de raad.
3.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Weliswaar heeft de raad het bouwvlak voor het perceel [locatie A] verruimd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, maar [appellant sub 8] is slechts ontvankelijk voor zover hij door de vaststelling van het bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Van een nadeliger positie is in dit geval geen sprake.
3.3. Het beroep van [appellant sub 8] is niet-ontvankelijk.
4. Fund en haar curator betogen dat het perceel Hoefloo 20a, waarvoor in 2009 vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) van het vorige bestemmingsplan en een bouwvergunning zijn verleend voor onder meer de bouw van appartementen en een bijgebouw, ten onrechte geen deel uitmaakt van het plangebied.
4.1. Vaststaat dat Fund geen eigenaresse meer is van het perceel Hoefloo 20a. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat zij geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over haar beroepsgronden. Niet aannemelijk is dat Fund en haar curator er financieel belang bij heeft dat het perceel Hoefloo 20a in het plan wordt opgenomen ten behoeve van de bouw van appartementen en een bijgebouw waarvoor aan haar een bouwvergunning is verleend. De desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling is immers reeds planologisch mogelijk gemaakt met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
4.2. Het beroep van Fund en haar curator is niet-ontvankelijk.
5. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover dit is ingesteld door [twaalf personen], niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Hiertoe stelt hij dat ze op ruime afstand wonen van de plandelen met de bestemming "Maatschappelijk" en "Groen" voor de gronden op de hoek Veerweg/Vredelaan en daarop geen zicht hebben.
5.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5.2. [acht personen], die het beroep van [appellant sub 2] en anderen mede hebben ingediend, wonen op 125 m afstand of meer van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden op de hoek Veerweg/Vredelaan. [vier personen], wonen bovendien op 140 m afstand of meer van het plandeel met de bestemming "Groen" voor de gronden op de hoek Veerweg/Vredelaan. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door de bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt, zijn deze afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks betrokken belang bij het bestreden besluit te kunnen aannemen.
Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstanden een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [acht personen] geen belanghebbende zijn bij het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden op de hoek Veerweg/Vredelaan als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. [vier personen] zijn evenmin belanghebbende bij het plandeel met de bestemming "Groen" voor de gronden op de hoek Veerweg/Vredelaan. Zij kunnen daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb geen beroep instellen. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
6. De raad betoogt dat het beroep van Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Awb.
6.1. Voor de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbenden kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.
6.2. Blijkens de statuten stelt Erfgoedvereniging Bond Heemschut zich ten doel de bescherming van de schoonheid en het historisch-ruimtelijk karakter van Nederland in het algemeen en van cultuurmonumenten in het bijzonder. De Nederlandse Tuinenstichting stelt zich ten doel het behoud en de bescherming van tuinen in Nederland, met name van tuinen die van belang zijn door vormgeving, beplanting, cultuur-historisch karakter en situatie.
Deze doelstellingen zijn gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting hebben beroep ingesteld met als doel het behoud van het karakter van het aan de Esseboom 2 gevestigde Rosa Spier Huis met bijbehorende tuin.
Uit de statuten en het verhandelde ter zitting blijkt dat de feitelijke werkzaamheden van Erfgoedvereniging Bond Heemschut onder meer bestaan uit het benaderen van overheden, advisering van en voorlichting aan derden, het uitgeven van een tijdschrift en verdere geschriften en het organiseren van acties, bijeenkomsten, excursies en tentoonstellingen. De feitelijke werkzaamheden van de Nederlandse Tuinenstichting bestaan onder meer uit advisering, het opkomen voor tuinen die bedreigd worden met verwaarlozing of teloorgang, het geven van voorlichting, het organiseren van daadwerkelijke steunverlening en het werven van fondsen. De Afdeling is van oordeel dat Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting, gelet op hun statutaire doelstellingen en hun feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij de vaststelling van de planregeling voor het perceel Esseboom 2 betrokken belang behartigen, zodat zij belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Gelet hierop bestaat geen aanleiding hun beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep van [appellant sub 3]
7. Ter zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroepsgrond dat de aanduiding "vrijwaringszone-weg 1" ten onrechte niet is toegekend in overeenstemming met het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat, ingetrokken.
8. [appellant sub 3] woont aan de [locatie B]. Hij richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de Rijksweg-West 14-16, voor zover drie (senioren)wooncomplexen mogelijk worden gemaakt. Hij richt zich verder tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Steenbergen 4, voor zover een woning mogelijk wordt gemaakt. Hij acht dit in strijd met het gemeentelijk beleid in de "Ruimtelijke Structuurvisie 2008-2023" (hierna: Structuurvisie), vastgesteld door de raad op 25 juni 2008, welk beleid voor het opnemen van nieuwbouwmogelijkheden specifieke voorwaarden stelt. [appellant sub 3] voert aan dat aan deze voorwaarden niet is voldaan. Hiertoe stelt hij onder meer dat de op grond van de Structuurvisie vereiste noodzaak van de nieuwbouwontwikkelingen niet is aangetoond. Verder voert hij aan dat het beleid in "De Woonvisie Laren 2012-2016" (hierna: Woonvisie), vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 14 juni 2012, blijkens de tabel (Nieuw)bouwprogramma 2011-2020 niet voorziet in de bouw van voornoemde wooncomplexen, hetgeen eveneens betekent dat deze niet in het plan hadden mogen worden opgenomen. [appellant sub 3] betoogt voorts dat de plansystematiek is gericht op conservering van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld, zodat de wooncomplexen ook om deze reden niet in het plan hadden mogen worden opgenomen.
8.1. Vaststaat dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend voor de door [appellant sub 3] bestreden ruimtelijke ontwikkelingen. De plansystematiek brengt met zich dat ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of waarvoor een vergunning is verleend, als bestaande situatie worden opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het niet in strijd is met de plansystematiek om deze ruimtelijke ontwikkelingen in het plan op te nemen.
Verder wordt overwogen dat de Wro noch enig ander wettelijk voorschrift zich ertegen verzet dat de raad ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling een bestemmingsplan vaststelt voordat een vrijstelling en bouwvergunning voor die ontwikkeling in rechte onaantastbaar zijn geworden. De raad stelt dat het college van burgemeester en wethouders zich in het kader van de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van drie wooncomplexen op het perceel Rijksweg 14-16 reeds op het standpunt heeft gesteld dat de Structuurvisie daarvoor geen belemmering vormde, hetgeen ook volgt uit overweging 2.10.1 van de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2010 in zaak nr. 201001153/1/H1. In die uitspraak is geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om thans te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Structuurvisie voor de realisering van de desbetreffende wooncomplexen alsmede de realisering van een woning op het perceel Steenbergen 4, geen belemmering vormt. Hiertoe wordt overwogen dat uit de Structuurvisie volgt dat nieuwe ontwikkelingen onder voorwaarden mogelijk zijn.
Met betrekking tot het betoog dat het beleid in de Woonvisie niet voorziet in de bouw van voornoemde wooncomplexen, wordt overwogen dat de raad stelt dat dit beleid niet ziet op ontwikkelingen die zijn vergund voorafgaand aan de vaststelling van de Woonvisie door het college van burgemeester en wethouders op 14 juni 2012. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Gelet hierop stelt de raad zich terecht op het standpunt dat het beleid in de Woonvisie geen belemmering vormt voor de realisering van de wooncomplexen. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 3] voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de geluidnormen die voortvloeien uit de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. Ook voert hij aan dat aan het gehele bestemmingsplan onvoldoende onderzoek ten grondslag ligt, waaruit volgt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
9.1. De regelingen in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer strekken ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regelingen strekken daarmee tot bescherming van de belangen van de bewoners van de te bouwen woningen.
Vaststaat dat [appellant sub 3], die woont in de omgeving van de locatie waar woningen worden gerealiseerd, de nieuw te bouwen woningen niet wil kopen en/of bewonen. Derhalve strekken deze regelingen in zoverre kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 3]. Gelet hierop kan hetgeen hij aanvoert over geluidhinder ter plaatse van de locaties waar woningen worden gebouwd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling, gelet op artikel 8:69a, van de Awb, af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant sub 3] terzake heeft aangevoerd.
9.2. Het betoog dat aan het bestemmingsplan onvoldoende onderzoek ten grondslag ligt waaruit volgt dat het plan is vastgesteld in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening, is niet onderbouwd. Reeds hierom faalt dit.
10. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
11. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - scouting" voor zover daarmee een scoutingterrein mogelijk wordt gemaakt en de bestemming "Groen" wordt toegekend aan het perceel op de hoek Veerweg en de Vredelaan, tegenover het perceel Vredelaan 52. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 19 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS).
11.1. Blijkens de verbeelding zijn de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk" met de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - scouting" toegekend aan het perceel op de hoek Veerweg en de Vredelaan.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten, bermen en bermsloten, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer, waterberging en recreatief gebruik. Voorts kan het college van burgemeester en wethouders ingevolge lid 8.4 bij omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van het bepaalde in het eerste lid, voor het toestaan van parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - scouting" een scouting is toegestaan. Voorts zijn toegestaan de daarbij bijbehorende verkeers- en groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
11.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de PRVS, geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan als Ecologische hoofdstructuur dat:
a. een bestemmingsplan de gronden als ‘natuur’ bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;
b. een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat die bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders een bestemming wijzigt in een natuurbestemming vanaf het moment dat:
1. de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;
2. een overeenkomst voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer is gesloten; of
3. gedeputeerde staten besluiten dat zij provinciale staten zullen verzoeken om het besluit tot het verzoek tot onteigening aan de Kroon, als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet, te nemen en dat ter voorbereiding van dit besluit van provinciale staten, gedeputeerde staten een kopie van hun besluit hiertoe aan het college van burgemeester en wethouders zenden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan;
c. een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur significant aantasten;
d. een bestemmingsplan het bepaalde in artikel 15 in acht neemt.
11.3. Het perceel op de hoek van de Veerweg en de Vredelaan, tegenover het perceel Vredelaan 52, is op kaart 4 bij de PRVS aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur. Het perceelsgedeelte met de bestemming "Groen" is thans grotendeels begroeid met bomen, zodat aangenomen moet worden dat de natuurfunctie ter plaatse is gerealiseerd. Omdat de natuurfunctie is gerealiseerd hadden ingevolge artikel 19, eerste lid, van de PRVS de gronden als ‘natuur’ moeten worden bestemd. Gelet op hetgeen de bestemming "Groen" mogelijk maakt, is dat niet het geval. Wat betreft het gedeelte van het perceel met de bestemming "Maatschappelijk" waar thans containers zijn geplaatst en dat nu voor bladopslag in gebruik is, wordt overwogen dat het plan, gelet op het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de PRVS, voor die gronden moet zijn gericht op verwezenlijking van de natuurfunctie door toekenning van een wijzigingsbevoegdheid. De raad heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
11.4. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is, voor zover ontvankelijk, gegrond. De plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk" op de hoek van de Veerweg en de Vredelaan dienen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 19, eerste lid, van de PRVS.
11.5. De overige beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen behoeven geen bespreking meer.
Het beroep van Nilec
12. Nilec betoogt dat het gebouw op het perceel Vredelaan 44-46 dat als atelier in gebruik is, ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
12.1. Blijkens de verbeelding is aan het gedeelte van het perceel Vredelaan 44-46 ter plaatse van het gebouw dat als atelier wordt gebruikt de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 18.2.1, aanhef en onder a, mogen binnen deze bestemming als hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming uitsluitend woonhuizen worden gebouwd met inachtneming van de bepaling dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd.
Ingevolge lid 18.2.2, mogen binnen deze bestemming bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
[…];
b. op gronden gelegen binnen de bestemming "Wonen" mag maximaal 50 m² aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen gerealiseerd worden, mits het achtererfgebied kleiner is dan 600 m²;
c. indien het achtererfgebied groter is dan 600 m² en kleiner is dan 700 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 60 m² bedragen;
d. indien het achtererfgebied groter is dan 700 m² en kleiner is dan 800 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 70 m² bedragen;
e. indien het achtererfgebied groter is dan 800 m² en kleiner is dan 900 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 80 m² bedragen;
f. indien het achtererfgebied groter is dan 900 m² en kleiner is dan 1.000 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 90 m² bedragen;
g. indien het achtererfgebied groter is dan 1.000 m² mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 100 m² bedragen;
h. algemeen geldt dat het gehele achtererfgebied voor maximaal 50% bebouwd mag worden met bijgebouwen en aan- en uitbouwen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.32, is een bijgebouw een vrijstaand gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
Ingevolge lid 1.42, is een hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
12.2. Naar aanleiding van het betoog van Nilec ter zitting dat het gebouw dat als atelier in gebruik is moet worden aangemerkt als hoofdgebouw en niet als bijgebouw, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet wordt gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op de zitting vast is komen te staan dat het atelier functioneel niet is verbonden met het hoofdgebouw en in functioneel en/of architectonisch opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt is. Het betoog faalt.
De raad stelt dat de omstandigheid dat het bijgebouw niet is ingetekend op de verbeelding niet met zich brengt dat het bijgebouw niet als zodanig is bestemd. Hiertoe stelt hij dat het bijgebouw past binnen de erfbebouwingsregeling als bedoeld in artikel 18, lid 18.2.2, van de planregels. Dat het pand deel uitmaakt van de aanwijzing als Rijksmonument doet hieraan volgens de raad niet af. De Afdeling ziet in hetgeen Nilec heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze toelichting van de raad onjuist is. Het betoog mist feitelijke grondslag.
12.3. Het beroep van Nilec is ongegrond.
Het beroep van Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting, [appellant sub 7] en Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier
13. Erfgoedvereniging Bond Heemschut, de Nederlandse Tuinenstichting, [appellant sub 7] en Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier richten zich tegen de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 1" voor de gronden aan de Esseboom 2 waarmee de mogelijkheid wordt geboden voor de bouw van zes tot acht vrijstaande woningen. Zij betogen dat de cultuurhistorische waarde van het ter plaatse gevestigde Rosa Spier Huis - een verzorgingshuis met als doelgroep kunstenaars en wetenschappers - met bijbehorende tuin van dusdanige aard is dat dit op de huidige locatie dient te worden behouden.
13.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden aan de Esseboom 2 de bestemming "Maatschappelijk" met de functieaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" toegekend. Aan een gedeelte van de gronden is de functieaanduiding "zorginstelling" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor zorginstellingen, ter plaatse van de aanduiding "zorginstelling"(zoi).
Ingevolge lid 11.5, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, van de Wro het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" te wijzigen in de bestemming "Wonen", met inachtneming van de volgende bepalingen:
1. er mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
2. het aantal woningen dient minimaal zes en maximaal acht te bedragen;
3. de maximale goothoogte mag 4 m bedragen;
4. de maximale bouwhoogte mag 9 m bedragen;
5. voor het overige gelden de regels, zoals opgenomen in de planregels behorend bij de bestemming "Wonen".
13.2. Vaststaat dat het Rosa Spier Huis met de bijbehorende tuin niet staan op een plaatselijke, provinciale of landelijke monumentenlijst. De raad stelt dat gelet hierop geen belemmering bestaat voor de herontwikkeling van het Rosa Spier Huis in vrijstaande villa’s, nu aan het huidige pand niet de sloopbescherming toekomt van een monument. De Afdeling acht dit juist. Voor zover Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting, [appellant sub 7] en Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier betogen dat de cultuurhistorische waarde van het Rosa Spier Huis met zich brengt dat wijziging van de bestemming "Maatschappelijk" in "Wonen" niet uitvoerbaar is, faalt dit derhalve.
Nu de overige bezwaren geen betrekking hebben op de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming, wordt in hetgeen voor het overige is aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad de wijzigingsbevoegdheid niet in redelijkheid heeft kunnen opnemen. De betogen falen.
14. [appellant sub 7] en Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de functieaanduiding "zorginstelling" voor de gronden aan de Hector Treublaan. Zij achten de desbetreffende locatie niet geschikt voor de realisering van een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van het Rosa Spier Huis.
14.1. De raad acht de locatie aan de Hector Treublaan passend voor de vestiging van het nieuwe Rosa Spier Huis. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen de verklaring van de raad ter zitting dat ter plaatse, ondanks de ligging nabij de A1, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd met inachtneming van de normen in de Wet geluidhinder. Voorts wordt in aanmerking genomen de toelichting van de raad dat in de nabije omgeving winkels aanwezig zijn. In hetgeen [appellant sub 7] en Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de locatie aan de Hector Treublaan ongeschikt is voor de vestiging van het nieuwe Rosa Spier Huis. Het betoog faalt.
14.2. De beroepen van Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de Nederlandse Tuinenstichting, [appellant sub 7] en Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier, zijn ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 6]
15. [appellant sub 6] woont aan de [locatie C]. Hij betoogt dat het bouwvlak voor het perceel Hilversumseweg 16 ten onrechte is verruimd ten opzichte van het vorige plan. Hij acht dit in strijd met het beleid in de "Beleidsnota artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: de beleidsnota), hetgeen ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2010 in zaak nr. 200905371/1/H1. [appellant sub 6] acht de verruiming van het bouwvlak ook in strijd met de plansystematiek die conserverend van aard is. Verder betoogt hij dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van een vermindering van privacy en uitzicht.
15.1. De Afdeling overweegt dat ter zitting vast is komen te staan dat het beleid dat gold ten tijde van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2007 waarbij vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend voor het vergroten van een kantoorgebouw op het perceel Hilversumseweg 16, niet meer gold ten tijde van de vaststelling van het plan. Het betoog dat het plan is vastgesteld in strijd met dat beleid kan reeds hierom geen doel treffen.
Voorts faalt het betoog dat de verruiming van het bouwvlak in strijd is met de plansystematiek. Hiertoe wordt overwogen dat - ook indien de plansystematiek conserverend van aard is - ontwikkelingen die tijdens de voorbereiding van het plan voldoende concreet zijn geworden, kunnen worden meegenomen in het plan.
Ten slotte heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verlies aan uitzicht aan de achterzijde van de woning van [appellant sub 6] en de vermindering van privacy niet leiden tot een aanzienlijke aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat met een maximaal toegestane bouwhoogte van 3 m en een uitbreiding van de breedte van de huidige bebouwing met een breedte van ongeveer 21 m met 4 m - bezien vanaf het perceel van [appellant sub 6] -, sprake is van een beperkte uitbreidingsmogelijkheid. Het betoog faalt.
15.2. Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.
Opdracht
16. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
17. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] en anderen te worden veroordeeld. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fund B.V. en mr. R. Reumkens, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fund B.V. en [appellant sub 8] geheel en het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [acht personen] en voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden op de hoek Veerweg/Vredelaan en voor zover ingesteld door [vier personen] en voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" voor de gronden op de hoek Veerweg/Vredelaan niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk" op de hoek van de Veerweg en de Vredelaan;
IV. draagt de raad van de gemeente Laren op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor genoemde onderdeel (III) wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nilec B.V., de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut en de stichting Nederlandse Tuinenstichting, [appellant sub 6], [appellant sub 7] en de stichting Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier, ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Laren tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2205,54 (zegge: tweeduizendtweehonderdvijf euro en vierenvijftig cent), waarvan € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Laren aan [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
646.