201310834/1/A1 en 201310834/2/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gronsveld, gemeente Eijsden,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 18 november 2013 in zaak nrs. 13/3121 en 13/3122 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2013 heeft het college [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor de activiteiten (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan verleend, ten behoeve van de vestiging van een indoorspeeltuin op de percelen [locaties] te Sittard.
Bij uitspraak van 18 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 december 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P.A.M. Friesen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. [appellant] exploiteert sinds eind november 2013 een indoorspeeltuin op het perceel [locatie] te Sittard. Daartoe is hem op 6 juni 2013 een omgevingsvergunning verleend. Het college heeft bij het besluit van 26 september 2013 aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning ten behoeve van de vestiging van een tweede indoorspeeltuin in de gemeente verleend.
3. Zoals blijkt uit de aangevallen uitspraak heeft [appellant] in beroep uitsluitend de beroepsgrond die ziet op zijn concurrentiebelang dat is gemoeid met de vestiging van een tweede indoorspeeltuin in de gemeente, gehandhaafd. Deze vaststelling van de voorzieningenrechter heeft [appellant] in hoger beroep niet bestreden. Zoals reeds ter zitting besproken, is het niet mogelijk de uitdrukkelijk niet gehandhaafde gronden in hoger beroep opnieuw naar voren te brengen. Deze zullen daarom buiten beschouwing blijven.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft mogen verlenen. Volgens hem is, gelet op haalbaarheid en noodzaak, in de gemeente Sittard slechts plaats voor één indoorspeeltuin. Hij verwijst daarbij naar het rapport "Introductie Ballorig", zijnde een bedrijfspresentatie van indoorspeeltuin "Ballorig" ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is verleend.
In deze bedrijfspresentatie wordt dezelfde conclusie getrokken, zodat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert, aldus [appellant].
4.1. Concurrentieverhoudingen vormen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201208105/1/R2 overwogen dat zij aanleiding ziet om, anders dan in de uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3 en de uitspraak van 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3 voor de beoordeling van de vraag of gevreesd moet worden voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, vanaf de datum van de uitspraak doorslaggevend te achten of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften.
Dat betekent dat alleen een mogelijke ontwrichting ten aanzien van deze eerste levensbehoeften ruimtelijk relevant wordt geacht. De aantasting van het voorzieningenniveau van andere behoeften is op zichzelf geen reden om planologische medewerking aan een besluit te weigeren.
Een indoorspeeltuin draagt naar zijn aard niet bij aan de mogelijkheid te voorzien in de eerste levensbehoeften. Gelet daarop, kan zich in dit geval geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau voordoen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd vormt derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen medewerking aan vestiging van een tweede indoorspeeltuin in de gemeente heeft mogen verlenen. De voorzieningenrechter is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
641.