ECLI:NL:RVS:2014:1638

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201308698/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag remigratievoorzieningen door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 6 augustus 2013 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om remigratievoorzieningen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ongegrond verklaarde. De aanvraag was afgewezen bij besluit van 28 augustus 2012, en het bezwaar daartegen werd op 21 januari 2013 door de SVB ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de SVB zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat [appellant] ten tijde van de aanvraag geen hoofdverblijf in Nederland had. Dit oordeel is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.

De Afdeling heeft de zaak op 18 maart 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.C.A.M. Bouts, en de SVB werd vertegenwoordigd door mr. J.Y. van den Berg. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen duurzame persoonlijke band met Nederland had en dat hij de intentie had om duurzaam in Nederland te verblijven. Hij verwees naar zijn situatie als internationaal chauffeur en de omstandigheden van zijn verblijf in Turkije.

De Afdeling overwoog dat de SVB beoordelingsvrijheid heeft bij de invulling van het begrip hoofdverblijf en dat de Remigratiewet niet toestaat dat iemand een dubbel hoofdverblijf heeft. De rechtbank had terecht vastgesteld dat [appellant] in Nederland niet duurzaam over een woning beschikte en dat zijn centrum van leven in Turkije lag. Het betoog van [appellant] dat de SVB in een vergelijkbaar geval wel remigratievoorzieningen had toegekend, werd verworpen omdat hij deze stelling niet had geconcretiseerd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201308698/1/V6.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2013 in zaak nr. 13/1691 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft de SVB een aanvraag van [appellant] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft de SVB het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat te Margraten, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. J.Y. van den Berg, werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Remigratiewet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder remigreren verstaan het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen.
Ingevolge onderdeel f wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder remigrant verstaan een persoon, als bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren dan wel is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet (hierna: het Uitvoeringsbesluit) dient de remigrant, om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, indien hij vreemdeling is, gedurende tenminste drie jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en voor het besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad als bedoeld in artikel 8, onder a, b, d, e dan wel l, van deze wet, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte en ongemotiveerd heeft overwogen dat de SVB zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij ten tijde van de aanvraag geen hoofdverblijf in Nederland had. Volgens [appellant] blijkt uit het geheel van feiten en omstandigheden dat hij de intentie had om duurzaam in Nederland te verblijven. De rechtbank heeft in dat kader ten onrechte overwogen dat hij geen persoonlijke band van duurzame aard met Nederland had, aldus [appellant]. Voorts heeft de rechtbank te veel waarde gehecht aan de in- en uitreisgegevens van Turkije, aangezien hij als internationaal chauffeur veel door Marokko en Griekenland reisde en hij, voor zover mogelijk, zijn familie in Turkije bezocht. Voorts heeft hij bij familie in Turkije verbleven in de periode dat hij werkloos was en geen zicht had op werk in Nederland. Daar komt bij dat hij, zoals bij meer Turkse chauffeurs gebruikelijk is, uit financieel oogpunt in Nederland slechts een kamer huurde terwijl zijn gezin in Turkije in een appartement verbleef, aldus [appellant].
2.1. De SVB heeft in het verweerschrift in eerste aanleg toegelicht dat hij in het bijzonder acht slaat op de factoren duurzaamheid van het verblijf in Nederland of elders en het al dan niet duurzaam in Nederland kunnen beschikken over een woning.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201112738/1/V6 omschrijft de Remigratiewet noch het Uitvoeringsbesluit het begrip hoofdverblijf. Uit artikel 1, eerste lid, onder f, van de Remigratiewet volgt evenwel dat deze wet ziet op situaties waarin betrokkene zich buiten Nederland vestigt en aldus zijn hoofdverblijf in Nederland opgeeft of waarin betrokkene al buiten Nederland is gevestigd en aldus geen hoofdverblijf in Nederland meer heeft. De Remigratiewet strekt dan ook niet zover dat een situatie van dubbel hoofdverblijf, dat wil zeggen een hoofdverblijf in en buiten Nederland, voor mogelijk moet worden gehouden. De Afdeling heeft voorts overwogen dat de SVB enige beoordelingsvrijheid heeft bij de invulling van het begrip hoofdverblijf en dat het hiervoor onder 2.1. weergegeven beleid, dat ook inhoudt dat een betrokkene niet tegelijk in en buiten Nederland hoofdverblijf kan hebben, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gaat.
2.3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 gemotiveerd uiteengezet dat de SVB zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van de feiten en omstandigheden van het geval, [appellant] ten tijde van de aanvraag geen hoofdverblijf in Nederland had. Daarbij heeft de rechtbank terecht in het bijzonder van belang geacht dat [appellant] vanaf 2009 frequent in Turkije verbleef. Weliswaar heeft hij tot 1 juli 2011 veel in het buitenland verbleven in zijn hoedanigheid van internationaal vrachtwagenchauffeur, maar uit de in- en uitreisgegevens van Turkije volgt dat [appellant] ook nadien veelvuldig en langdurig in Turkije heeft verbleven. De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat [appellant] in Nederland niet duurzaam over een woning beschikt, maar ten tijde van de aanvraag een kamer in een woning deelde met iemand anders, terwijl hij in Turkije twee appartementen bezit, waarvan er één door zijn gezin wordt bewoond. De stelling van [appellant] in hoger beroep dat zijn financiële situatie het niet toeliet om in Nederland een duurzame woning te kopen, onderschrijft het standpunt van de SVB dat hij hier te lande niet over een duurzame woning beschikte. De hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, nopen tot de conclusie dat het centrum van het leven van [appellant] in Turkije is blijven liggen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de SVB zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] geen persoonlijke band van duurzame aard met Nederland had en hij derhalve geen hoofdverblijf hier te lande had.
Het betoog faalt.
3. [appellant] stelt voorts dat de SVB recent in een soortgelijk geval wel remigratievoorzieningen heeft toegekend, zodat de SVB in strijd heeft gehandeld met het verbod van willekeur dan wel het gelijkheidsbeginsel.
Dit betoog faalt reeds omdat [appellant] zijn stelling niet heeft geconcretiseerd.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
501-800.